Het onbekende jongetje
Je was zo lief, zo heel spontaan
met blije ogen keek jij mij aan,
je sloeg je armen om mij heen
jouw leuke lach, voor mij alleen.
Toch had ik jou nog nooit gezien
en na vandaag, nooit meer misschien,
maar jij maakte iets los in mij
jouw warmte maakte mij zo blij.
Diep in gedachten ben ik gegaan
terug naar huis, bij jou vandaan,
ik heb jouw naam niet eens gehoord,
maar men noemt jou “geestelijk gestoord”
gehandicapt, dus “onvolmaakt?”
toch is er Één die over jou waakt.
Gods liefde was ’t wat ik zag,
weerspiegeld in je ogen, in jouw gulle lach.
Telkens weer kwam je bij me staan
en jij, jij keek me werkelijk aan.
Hoe vaak gebeurt het dat we mensen ontmoeten,
ze geven je een hand, al starend op hun voeten
en of je nu blij bent, of vol van verdriet,
ze hebben geen interesse, ze merken het niet.
Ze hebben geen warmte om weg te geven
hun harten zijn koud, evenals hun leven.
Het is mijn verlangen te zijn zoals dat kind,
eenvoudig, spontaan en door God bemind.
Een liefde die straalt uit mijn ogen
en een hart vol vrede en mededogen.
Dat kind is in Gods ogen volmaakt,
gehandicapt ben je pas dan,
als Gods liefde je hart niet meer raakt.