Willekeurige bemoediging
  • Veelheid van gedachten..
    Soms kan het stormen in een mensenleven, dan gaat alles tekeer en dan heb je het gevoel dat je zult verdrinken. …
Recente reacties
Archief

CD: U bent er altijd

Here is the Music Player. You need to installl flash player to show this cool thing!

Kerstverhaal: De 3 musketiers

“De drie musketiers, een angstig avontuur”, een vervolg op het kerstverhaal: “De schuilhoeken van het hart”.

Bijna vakantie.

Een heel jaar is zowat voorbij gevlogen en inmiddels is het alweer bijna kerstvakantie. Joëlle, Anne en Marieke Burggraaf hebben er helemaal zin in. Sinds Joëlle schoon schip heeft gemaakt (zie “de schuilhoeken van het hart”) is ze weer de oude Joëlle van vroeger geworden. Ze is vrolijk en maakt grapjes met haar zusjes aan tafel en Elleke en Marco hebben hun dochter met de dag zien opknappen. Ze beseffen dat Joëlle een hele moeilijke tijd heeft doorgemaakt en ze zijn de Here God dankbaar dat Hij tot het hart van hun dochter heeft gesproken in die kerstnacht vorig jaar. Het is vandaag zaterdag en de drie meisjes hebben allemaal afgesproken met vriendinnetjes. Joëlle gaat vandaag met haar vriendinnen Lieke en Carlien naar de stad, gezellig een beetje rondkijken en uitverkoopjes scoren. Anne heeft met haar beste vriendin Linda het plan opgevat om samen de oma van Linda te gaan bezoeken die een eindje verderop in het land woont. Ze zullen de trein nemen en verheugen zich op hun dagje. Ze zijn net klaar met ontbijten als er gebeld wordt, “Laat maar, voor mij” roept Marieke, en ze trekt meteen de buitendeur open. “Ha Jan, hoi Bart”, joelt ze enthousiast en ze rukt in het voorbijgaan haar jas en muts van de kapstok. Marieke Burggraaf is nu 10 jaar en de jongste telg in het gezin van Elleke en Marco. Het is een vrolijk meisje, een echte spring in het veld, die blij en onbezorgd door het leven gaat. Ze knalt de buitendeur achter zich dicht en voelt in de zakken van haar jas naar haar handschoenen. Brrrr, het is koud, ze trekt de muts met de grappige kwasten lekker over haar oren.

Janneke, die door Marieke altijd oneerbiedig “Jan” genoemd wordt, is samen met haar 1 jaar oudere broer Bart gekomen om Marieke op te halen. Het heeft de afgelopen 2 dagen flink gesneeuwd en er ligt een behoorlijke laag overal. De drie musketiers, zoals ze zichzelf soms gekscherend noemen, gaan lekker een sneeuwman maken en buiten gekomen gaan ze meteen aan de slag om sneeuw te verzamelen. Uiteraard vliegen hierbij de sneeuwballen ook door de lucht en al snel ontstaat er een hevig sneeuwballen gevecht. Na een poosje gaan ze dan toch verder met de sneeuwman en ingespannen rollen ze de ene grote sneeuwbal na de andere. Ze stapelen ze op, geven de sneeuwman oogjes en een neus en als Marieke ook nog een oude sjaal van haar moeder heeft gekregen knoopt ze die om de hals van de sneeuwman, “zo, klaar” zegt ze, en voldaan bekijken de drie hun werk. “Wat zullen we nu eens gaan doen?” vraagt Janneke, en ze kijkt de andere twee vragend aan. “Laten we lekker even het bos in gaan” oppert Bart, “dan gaan we in ons rovershol kijken”. “ja, ja, dat is een goed plan” zeggen de beide meisjes, en welgemoed gaan ze met z’n drieën richting het bos.

Voetstappen in de sneeuw.

Daar gaan de drie musketiers, het bos ligt zo’n tien minuutjes lopen van het huis van Marieke verwijderd en onderweg gooien ze met sneeuwballen naar elkaar. Ze hebben het grootste plezier zo samen. Als ze bij de bosrand zijn aangekomen nemen ze niet het grote reguliere pad dat dwars door het bos loopt maar ze nemen een klein paadje dat vrij donker is omdat dat stukje van het bos dichtbegroeid is. Gedeeltelijk moeten ze ook wat gebukt lopen omdat ze anders tegen de laaghangende takken van de bomen aanlopen. Het is stil en mooi in het bos. Overal ligt sneeuw en de takken van de bomen zijn ook met een mooi laagje sneeuw bedekt. De drie kinderen kennen hier de weg, ze zijn al zo dikwijls in het bos geweest, ze zijn er zowat opgegroeid en nu zijn ze op weg naar wat zijzelf “ons rovershol” noemen. Het is een soort ruimte die diep tussen de struiken verborgen is, het ligt niet ver van het grote pad maar het is onzichtbaar voor de voorbijgangers die daar lopen, en bij toeval door Marieke en haar vrienden ontdekt afgelopen zomer. Ze hebben er in de zomer vaak gezeten, het is hun geheime schuilplaats waar ze niemand van verteld hebben. Af en toe hebben ze er gepicknickt of zomaar zitten praten en het mooiste  vonden ze het als er mensen langs het grote pad kwamen en hen voorbijliepen zonder ze te ontdekken. Dat was zo avontuurlijk, dan zaten ze muisstil en gluurden door de struiken heel voorzichtig naar de mensen op het pad. Een heerlijk spel voor de drie kinderen.

Ze zijn al een eindje het bos in en lopen in gebukte houding om niet in de takken verstrikt te raken als Bart ineens een gedempte kreet laat horen “Jan, Mariek, moet je eens kijken”, en hij wijst naar de grond waar duidelijk sporen in de sneeuw te zien zijn. Het zijn de afdrukken van twee paar grote schoenen, waarschijnlijk mannenschoenen. Janneke en Marieke komen dichterbij en bekijken de afdrukken in de sneeuw. Onwillekeurig gaat hun gepraat over in gefluister. “Wie heeft hier gelopen? Niemand kent dit pad toch?” vraagt Janneke, “nee, best wel een beetje eng” vindt Marieke. Ze lopen voorzichtig verder, Bart voorop, hij is tenslotte de oudste en daarbij ook nog een jongen dus is het logisch dat hij de leiding neemt. Hij volgt als vanzelf de sporen en tot zijn verontrusting lopen ze in de richting van hun rovershol. Het zal toch niet ontdekt zijn? Dat zou jammer zijn, dan is hun geheime schuilplaats geen geheim meer. Heel voorzichtig sluipen de kinderen verder, telkens goed om zich heen kijkend om te zien of ze de eigenaars van de schoenafdrukken kunnen ontdekken. Het bos ligt er echter stil en verlaten bij, geen geluid is te horen en zo geruisloos mogelijk vervolgen de kinderen hun weg.

Af en toe kijkt Bart achterom of de beide meisjes nog achter hem zijn. Doordat het pad vrij smal is kunnen ze niet naast elkaar lopen. Alle drie voelen ze opwinding en toch ook wel een beetje angst. De voetstappen voeren dieper het bos in en nog steeds gaan ze in de richting van hun rovershol. Als ze vlakbij het rovershol komen houdt Bart halt. Hij legt een vinger tegen zijn lippen om de meisjes tot stilte te manen en beduidt ze om laag te blijven. Bijna geluidloos fluistert hij “ik ga kijken bij het hol of daar mensen in zijn, jullie blijven hier”. Janneke en Marieke knikken ten teken dat ze het begrepen hebben en gaan een beetje uit het zicht aan de kant van het pad onder wat struiken zitten. Bart vervolgt zo stil mogelijk zijn weg en sluipt naar het rovershol. Hoe dichter hij het nadert, des te groter wordt de spanning die hij door heel zijn lichaam voelt trillen. Héél voorzichtig kruipt hij de laatste meters en blijft dan vlak achter het hol liggen. De voetstappen gaan om het hol heen waar de ingang is. Bart probeert het hijgen onder controle te houden en luistert muisstil of hij geluiden op kan vangen. Het is stil en na een poosje besluit Bart dat hij wel kan gaan kijken in het hol of alles daar in orde is. Hij richt zich op en net op dat moment hoort hij een mannenstem. Hij schrikt en laat zich pardoes weer op de sneeuw vallen. Nu hoort hij een andere mannenstem die zegt “sttt, stil eens Steven, ik hoorde wat”. Het is even stil en Bart houdt zijn adem in, hij durft zich niet te bewegen. “Het was vast één of ander konijn of zo” zegt Steven. “Je moet niet zo schrikachtig zijn hoor Gerard”. “je hebt gelijk, het zal wel een beest zijn, er komen hier heus geen mensen en zeker niet nu in de winter. De beide mannen vervolgen het gesprek dat blijkbaar net toen Bart was aangekomen gestokt was. Bart slaakt een stille zucht van verlichting. Hij overlegt bij zichzelf wat hij nu moet doen, terug naar de meisjes gaan of nog even luisteren wat die twee daar in dat hol te bespreken hebben. Zijn nieuwsgierigheid wint het tenslotte en hij blijft muisstil liggen luisteren.

Pas op Bart!

Gerard en Steven pakken het gesprek weer op en Steven zegt “Ik weet het niet hoor Gerard, ik vertrouw het zaakje voor geen meter”. “Joh, jij bent altijd gelijk bang maar ik verzeker je dat er heus geen gevaar bij is deze keer. Zeg nou zelf, dit is toch een perfecte schuilplaats? Niemand die ons hier ziet en niemand die ons hier vindt!” Steven kijkt twijfelachtig, hij is niet overtuigd maar hij houdt zijn mond verder. Hij zal hierin meegaan en hoopt er maar het beste van. Opnieuw valt er een stilte en Bart besluit dat het nu toch tijd wordt om naar de meisjes terug te gaan, hij probeert voorzichtig, zonder geluid te maken, op te staan. Het lukt hem wonderwel maar net als hij zich geruisloos omdraait en weg wil sluipen stapt hij per ongeluk op een droge tak die onder zijn voeten breekt. Voor Bart lijkt het wel alsof er een noodklok luidt, zo’n herrie maakt dat. Heel even staat hij stil om te luisteren maar dan hoort hij gestommel in de hut en een kreet van Gerard “Zie je wel, er is wel iemand, kom op”. Bart wacht het verder niet af en maakt dat hij wegkomt. Hij rent zo vlug als hij kan gebukt onder de takken van de bomen door tot hij bij de meisjes komt. “Kom op, snel, wegwezen” roept hij en in vliegende vaart gaat het verder, nu met z’n drieën.

Hijgend en warm bezweet stopt het drietal als ze een eind het bos uit zijn. Hier, in het daglicht, onder de donkere bomenrij vandaan, durven ze stil te staan en achterom te kijken. Bart staat nog te trillen van de schrik en Marieke en Janneke kijken hem vragend aan. “Wat is er gebeurd Bart?” vraagt Janneke aan haar broer, “eerst verder lopen” hijgt Bart, “ik vertel straks wel” en meteen zet hij er weer flink de pas in. De meisjes kijken niet begrijpend naar elkaar en gaan achter Bart aan.

In het bos zijn Steven en Gerard in eerste instantie achter Bart aangegaan maar al snel moesten ze de achtervolging opgeven omdat zij, in tegenstelling tot de kinderen, niet zo snel onder de bomenrij doorkwamen. Ze moesten veel te diep bukken waarbij de takken hen nog in het gezicht sloegen. “Dit schiet niet op Steven” zegt Gerard, “ we gaan over het brede pad en proberen dan net buiten de bosrand de sporen weer op te pikken”. Steven is het ermee eens, hij heeft al een paar lelijke striemen in het gezicht van die takken. “Heb je gezien dat er meer waren dan die jongen alleen?” vraagt hij. “Ja, inderdaad, we moeten erachter zien te komen wie het zijn en hoe ze heten” zegt Gerard, “ik heb in ieder geval gezien dat die jongen een nogal opvallende rode jas aan had en dat één van die meisjes een muts met kwasten droeg, het is niet veel maar misschien kan het ons toch helpen”. Ze draaien zich om en gebukt gaan ze onder de bomen door terug langs het “rovershol” naar het grote pad, een lange man en een iets kortere man, Gerard is ruim 1.90 lang, hij is slank en heeft een volle bos donker haar, Steven is iets korter maar toch nog bijna 1.80 lang, ook hij is vrij slank maar hij heeft dun vlassig blond haar. De mannen zijn rond de 35 jaar oud en vooral Steven valt op omdat hij een hele bijzondere ring om heeft, het lijkt wel op een zegelring. De ring is van goud en heeft een vierkant vlak bovenop en dat vlak is zwart, maar in dat zwarte vlak staat een naam gegraveerd. Het is de zegelring van zijn opa en diens naam is het die er in staat, “Siem”, Steven heeft de ring van zijn opa geërfd en hij is er zeer trots op en er voorzichtig mee. Nu lopen beide mannen daar onder die bomenrij. Onderweg blijft de jas van Steven achter een tak hangen en heel even wordt er een glimp zichtbaar van een pistool dat hij in de broekband gestoken heeft…

Wat nu?

Als de drie kinderen de straat bij Marieke in rennen vertragen ze hun pas en durven even te ontspannen. Ze gaan de tuin in en Marieke loodst haar vrienden door de achterdeur naar binnen. “Ma-am ik ben thuis en ik heb Bart en Jan bij me hoor” roept ze. Elleke komt naar de kinderen toe en kijkt naar de verhitte gezichtjes. “Nou nou, zo te zien hebben jullie je prima vermaakt. Zal ik eens wat lekker warms te drinken maken voor jullie?” “Ja graag mevrouw, lekker mam!!” De kinderen doen hun jassen en schoenen uit en gaan in de lekker verwarmde kamer rond de tafel zitten. Elleke komt binnen met een blad waarop drie bekers dampende chocolademelk staan en ze heeft ook nog een schaaltje met een paar grote plakken koek bij zich. “Zo, kijk eens aan, hier kunnen jullie even heerlijk van opwarmen”. Ze zet het blad voor de kinderen op tafel en zegt dan tegen Marieke “Mariek, ik moet even een boodschapje halen hoor, ik ben even weg”. “Oké mam, wij redden het hier wel even”. En met een knipoog kijkt ze naar de andere twee, komt dat even goed uit, nu kunnen ze in alle rust praten over wat er gebeurd is, want Janneke en Marieke tasten nog steeds in het duister over wat er daar in dat bos toch aan de hand was.

Zodra Elleke de deur achter zich heeft dichtgetrokken buigen Marieke en Janneke zich naar Bart over en met een samenzweerderig gezicht zitten ze afwachtend naar hem te kijken. Bart vertelt wat er in het bos gebeurde en hoe hij de twee mannen had afgeluisterd. Hij vertelt hoe hij, bij het opstaan op die krakende tak is gaan staan en hoe de twee mannen, die Gerard en Steven heten, achter hem aankwamen. “Wow, wat eng Bart”, zegt Marieke, Janneke knikt, ja zij vindt het ook nogal spannend. “Heb je gezien hoe ze eruit zagen?” vraagt Janneke. “Nee helaas niet, ik ben keihard weggerend en ik durfde niet achterom te kijken”. Het is even stil, de kinderen hebben ieder hun eigen gedachten hierover, “Wat moeten we nou doen?” vraagt Marieke, “moeten we het tegen onze ouders zeggen, of tegen de politie?” “Nee, dat heeft nu nog geen zin, we weten immers niet wie ze zijn en wat ze daar nou precies deden?” zegt Bart. “Weet je wat, we gaan ze bespieden, we gaan nog een keer naar het rovershol en dan sluipen we er heel zachtjes heen en blijven net zo lang liggen tot ze komen en dan luisteren we ze af”. Marieke en Janneke knikken aarzelend, ze vinden het aan de ene kant heel spannend maar aan de andere kant ook best wel eng. Toch besluiten ze samen om inderdaad te proberen of ze erachter kunnen komen wie die twee mannen zijn.

Inmiddels zijn Gerard en Steven op de plek aangekomen waar de drie kinderen het bos in en uit zijn gegaan. “Kijk, hier zijn hun sporen” zegt Steven. Laten we kijken waar ze ons heen leiden. Naast elkaar, hun blik op de sporen gericht, lopen Steven en Gerard de Bosweg op die naar het dorp voert. Als ze de eenzame Bosweg achter zich gelaten hebben worden de sporen steeds moeilijker te volgen omdat er, zo vlakbij het dorp, veel meer mensen door de sneeuw hebben gelopen dan op de Bosweg. Uiteindelijk moeten ze het opgeven, de sporen van de drie kinderen gaan helemaal op in de andere voetsporen en Steven en Gerard draaien zich om en gaan terug richting het bos, onderwijl zachtjes met elkaar overleggend hoe ze erachter kunnen komen wie de kinderen zijn, hoe ze heten en waar ze wonen…

De drie musketiers.

Als Marieke de volgende morgen wakker wordt is het eerste waar ze aan denkt hun avontuur van de vorige dag. Gisteravond had papa haar lachend aangekeken en gezegd “jij hebt vast een geweldige dag gehad Marieke? Je straalt gewoon één en al plezier uit, je wangen gloeien ervan”. Marieke had gezellig met papa geknuffeld en hem verteld dat ze inderdaad een heerlijke dag gehad had samen met Janneke en Bart. Van hun belevenissen in het bos heeft ze nog maar niets gezegd, ze wisten immers nog helemaal niet of het wel een echt avontuur was en inwendig verheugde Marieke zich al op de grote ogen die papa en mama en haar zusjes op zouden zetten als het tóch een spannend avontuur blijkt te zijn. Hè, ze hoopt dat Bart en Janneke vanmiddag vroeg komen, ze heeft er nu toch wel zin in, zo spannend… En in stilte alvast genietend gaat ze naar beneden voor het ontbijt waarna ze gezamenlijk naar de kerk zullen gaan.

Aan de lunch is het een vrolijke boel bij de familie Burggraaf. Joëlle, de oudste van 16 en Anne van 14 maken plannen om een middagje naar tante Anneke te gaan. Tante Anneke woont zo’n 10 km. bij hen vandaan en het is altijd gezellig bij haar. Ze hebben er zin in en ze gaan op de fiets. Joëlle vraagt aan Marieke of zij ook zin heeft om mee te gaan. Op zich is dit een hele eer want de twee oudere zusjes vinden Marieke vaak nog veel te klein en te onnozel om haar bij hun plannen en uitstapjes te betrekken, zij zijn tenslotte al een stuk ouder. Marieke zegt echter dat ze vandaag geen tijd heeft om mee te gaan omdat ze heeft afgesproken met Bart en Janneke. De grote zussen glimlachen er eens om, natuurlijk, ze snappen wel dat Marieke liever met kinderen van haar eigen leeftijd lekker buiten in de sneeuw wil ravotten. “Is prima hoor Miekje” zegt Anne, die haar zusje soms liefkozend zo noemt, en ze geeft Marieke een aai over haar bol en wenst haar een gezellige dag toe. Joëlle en Anne helpen eerst mama nog met het afruimen van de tafel en gaan zich daarna klaarmaken om naar tante Anneke te gaan. Tante Anneke verwacht hen en ze heeft beloofd om met de thee en de heerlijke eigengebakken koekjes, zoals alleen zij die kan maken, op hen te wachten. Ze pakken zich goed in want het is nogal guur buiten. “Dag mam” roepen ze, en daar gaan ze, op weg. “Dag dames, een fijne middag!” zegt mama en papa zwaait naar zijn meiden.

Daar gaat de bel, Marieke snelt naar de deur en laat haar vrienden binnen. “Dag mevrouw” zegt Janneke beleefd tegen Elleke, en ook Bart knikt haar toe. “Ha jongens, gaan jullie er weer gezellig op uit? Veel plezier hoor” en mama zwaait het drietal nog even na vanuit de deuropening. Glimlachend doet ze de deur weer dicht, ze is blij met haar meiskes en blij dat er sinds maanden weer rust in haar hart is, de onrust, die ze altijd voelde vanwege het gedrag van Joëlle, is helemaal verdwenen sinds Joëlle zich helemaal geopend had voor hen. Ja, Elleke is dankbaar en in stilte dankt ze de Here God voor haar fijne gezin.

Daar lopen ze, de drie musketiers, Bart, Janneke en Marieke, ze zeggen nog even niets tegen elkaar en als ze de huizen achter zich gelaten hebben beginnen ze met elkaar te praten. Onwillekeurig zijn ze de weg naar het rovershol ingeslagen en nu lopen ze over de Bosweg. “Wat is het plan Bart?” vraagt Janneke en ook Marieke kijkt vragend naar Bart. Bart voelt zich best wel een beetje belangrijk nu de meisjes zo afwachtend naar hem kijken en hij komt voor de dag met een plan dat hij gisteravond in bed bedacht heeft.

Het plan van Bart.

“Oké, luister, het is heel simpel. We gaan nu eerst naar het rovershol en al bij de ingang van het bos letten we heel goed op of we verse sporen zien van de twee mannen. Als we dichtbij gekomen zijn blijven jullie dicht achter mij en dan sluipen we over de grond dichterbij. We gaan zo dicht mogelijk bij het hol liggen en we proberen de mannen af te luisteren maar we proberen ook of er een mogelijkheid is dat we ze te zien krijgen. Dat is natuurlijk heel belangrijk want nu kan het iedereen wel zijn die we tegenkomen en dat vind ik best griezelig”, zegt Bart. De meisjes knikken, ze zijn het eens met het plan van Bart. “Maar als ze er nu niet zijn?” vraagt Janneke, “dan blijven we bij het hol en wachten tot de kust echt veilig is en dan ga ik even binnen kijken terwijl jullie op de uitkijk blijven liggen”. De meisjes kijken Bart bewonderend aan, wat heeft hij het allemaal goed uitgedacht. Met wat sneller kloppende harten gaan de drie het bos in.

Terwijl ze gebukt onder de takken van de bomen lopen letten ze goed op de grond. In eerste instantie zien ze alleen hun eigen voetstappen van gisteren, “hier hebben ze dus niet gelopen” denkt Bart, en ze gaan verder. Een eind verderop worden alle sporen onduidelijk, ze zijn niet goed meer te onderscheiden. “Dat komt natuurlijk omdat we hier heen- en teruggelopen zijn gisteren” denkt Bart. Hij is blij dat de twee mannen deze sluipweg blijkbaar nog niet gevonden hebben, dat geeft hem toch een beetje veilig gevoel want in het ergste geval kunnen ze hierlangs snel wegkomen. Wat Bart niet kan zien is dat de twee mannen daar wel degelijk gelopen hebben en dat zij de weg wél kennen. Ze vonden hem alleen ongemakkelijk vanwege de laaghangende takken en zijn op hun schreden teruggekeerd, maar als het nodig mocht zijn kunnen ze best langs die weg het bos in- en uit.

Heel voorzichtig lopen ze achter elkaar aan, Bart heeft de twee meisjes op het hart gedrukt heel goed naar de grond te kijken zodat niet ook zij op een droge tak stappen die onder hun voeten zal kraken. De meisjes hebben het zich ter harte genomen en lopen heel voorzichtig en behoedzaam over het stille bospaadje. Wanneer ze het punt passeren waar de meisjes gisteren gewacht hebben draait Bart zich om met de vinger tegen de lippen, “stttt, heel stil nu” fluistert hij nauwelijks hoorbaar. De spanning in hun lijf wordt groter en hun hart gaat nog sneller kloppen als ze verder gaan.

Steven en Gerard hebben een groot deel van de nacht in het rovershol doorgebracht. Ze hebben er ieder een slaapzak liggen en een matje, zo hebben ze daar het grootste deel van de nacht gezeten, het was bitterkoud geweest maar deze twee mannen hadden geen keus. Toen het uiteindelijk 5 uur geworden was zijn ze tevoorschijn gekomen en ieder een andere kant op gegaan… waarom zaten ze daar? Op wie hebben ze gewacht? Waar zijn ze naartoe gegaan? Wie zijn ze toch?

Afgeluisterd.

Bart en de twee meisjes naderen het rovershol. Heel behoedzaam tasten ze eerst de grond af voor ze verdergaan zodat ze geen geluid maken. Het is een vermoeiende bezigheid en ze worden er ook behoorlijk koud van maar het zijn stuk voor stuk doorzetters en zo gaan ze dapper verder. Als ze dicht achter het hol liggen blijven ze, zoals ze afgesproken hadden, muisstil liggen. Af en toe kijken ze naar elkaar maar geen van de drie laat een geluidje horen. Na ruim een half uur zijn ze alle drie erg koud en stijf geworden. Bart geeft met gebaren een seintje dat ze heel voorzichtig op kunnen staan. Stijf en stram komen ze overeind en Bart gebaart dat hij om het hol heen zal sluipen en zal gaan kijken wat er binnen te vinden is. De meisjes kennen het plan en blijven op hun post. Zij zullen goed luisteren en kijken of er van buitenaf geen gevaar dreigt.

Bart is voor zijn elf jaren een verstandige jongen, hij neemt geen enkel risico en gaat zo voorzichtig te werk dat er geen takje zelfs kraakt onder zijn voeten. Stap voor stap gaat hij verder en komt langzaam bij de ingang van het hol. Telkens blijft hij even staan om te luisteren maar hij hoort geen enkel teken van leven vanuit het hol. Daar is de opening waardoor hij naar binnen kan, Bart is gespannen en heel voorzichtig gluurt hij eerst om, een hoekje maar er is niemand in het hol te bekennen. Hij kijkt nog eens achter zich en om zich heen en gaat dan het hol binnen. Wat hij verwacht had weet hij eigenlijk niet goed maar er is niet veel te vinden. Er liggen twee matjes met een slaapzak erop, er liggen een paar bekertjes rond en her en der liggen wat verpakkingen van etenswaren. Al met al niet veel bijzonders en Bart wil net teleurgesteld het hol weer uit gaan als zijn oog op iets glimmends valt. Hé, wat is dat? Hij pakt iets op van de grond en bekijkt het. Maar dat is een kogel, hij herkent de vorm en weet zeker dat dit een kogel is. Opwinding maakt zich meester van hem en hij steekt de kogel in zijn broekzak waarna hij toch maar snel maakt dat hij hier wegkomt. Iets minder behoedzaam, omdat hij nu toch weet dat de mannen niet in het hol zitten, gaat hij terug naar de meisjes. Opgewonden laat hij de kogel zien en vertelt dat er verder niets bijzonders te vinden was in het hol. Marieke en Janneke bekijken de kogel van alle kanten, zoiets hebben ze nog nooit in het echt gezien. Ze geven hem weer terug aan Bart en samen staan ze daar nog even te overleggen. “Wat weten we nou precies van die mannen?” vraagt Marieke. “Dat ze Steven en Gerard heten, dat ze in ons rovershol hebben geslapen want er liggen slaapzakken, dat ze er gisteren overdag ook waren en dat ze waarschijnlijk een pistool ofzo hebben want er lag een kogel”, somt Bart op. “Maar wat gaan we nou verder doen?” vraagt Janneke. “We kunnen wel naar de politie gaan maar we weten nog steeds niet hoe ze eruit zien, en ook niet wat ze nou eigenlijk van plan zijn”. “Nee, inderdaad”, zegt Bart, “we moeten echt nog even wachten en we moeten proberen of we uit kunnen vinden wat ze van plan zijn, zonder dat hebben we helemaal niets en zal niemand ons echt geloven”. Marieke en Janneke moeten hem daarin gelijk geven, hun ouders zullen denken dat ze een fantasierijk spel aan het spelen zijn en de politie zal er ook weinig waarde aan hechten, het kunnen wel een stelletje jagers zijn ofzo. En zo besluiten de drie musketiers dat ze nu naar huis zullen gaan maar dat ze morgen terug zullen komen om nog een poging te wagen. Ze gaan achter elkaar terug naar het smalle pad onder de bomen en dan via de Bosweg terug naar huis.

Als ze een eindje weg zijn komt er beweging in het stille bos. Niet zover van het rovershol staan een aantal flinke bomen en achter twee van die bomen stappen mannen vandaan. Het zijn Steven en Gerard. Ze gaan naar elkaar toe en Gerard vraagt “Heb je alles kunnen horen wat die knapen bespraken?” Steven knikt, “ja hoor, ik heb alles gehoord, en jij?” “Ja ik ook” zegt Gerard ietwat geërgerd. “Heel vervelend dat die knaap ons heeft afgeluisterd en dat die dekselse kinderen deze schuilplaats kennen. Nu zijn we er niet meer veilig en moeten we iets anders zoeken”. “mmm…” Steven denkt na, hij fronst zijn voorhoofd en verzint “wat we eigenlijk moeten doen Gerard, dat is erachter zien te komen waar die knapen wonen en als we dat weten moeten we ze zó bang maken dat ze het in het vervolg wel uit hun hoofd laten om nog één stap dit bos in te doen. Voorlopig weten ze gelukkig nog niet al te veel van ons, ja onze namen, maar niet hoe we eruitzien, en dat is in ons voordeel”. Je hebt gelijk, maar hoe gaan we dat aanpakken?” vraagt Gerard. “Ja, dat weet ik niet zo één, twee, drie maar misschien kunnen we dat overleggen met de baas. We moeten toch vanmiddag nog contact opnemen met het hoofdkwartier”. Gerard knikt, dat is waar, ze hebben een afspraak bij de baas vanmiddag… het is niet iets waar hij naar uit kijkt.

Op het hoofdkwartier.

Gerard en Steven zijn vanuit het bos direct naar het hoofdkwartier gegaan. Ze worden er verwacht en na een tikje op de deur klinkt er een stem die ze binnenroept. Achter een bureau zit een grote brede man met een nors gezicht, hij heeft glad achterover gekamd donker haar en een snor. Op zijn linkerwang zit een litteken dat van net onder zijn oog tot aan zijn mondhoek loopt. Het maakt dat de man er extra indrukwekkend uitziet. Hij kijkt de twee aan en knikt ten teken dat ze kunnen gaan zitten. “Vertel” het klinkt bevelend en Gerard en Steven voelen zich helemaal niet op hun gemak. Ze weten dat ze tot nog toe geen resultaat hebben behaald en als de baas te weten komt dat ze zelfs ontdekt en afgeluisterd zijn door een stel kinderen…

Toch zit er niet anders op dan hem te vertellen hoe alles gegaan is en Steven neemt het woord. Hij vertelt nauwkeurig wat er allemaal gebeurd is en als hij uitverteld is, is het even stil. De baas heeft rimpels in zijn voorhoofd, hij is helemaal niet blij met dit verhaal. “Sukkels”, bijt hij ze toe, “hoe heb je dit nou kunnen laten gebeuren?” “Ja maar baas”, zegt Gerard, “die kinderen wisten van die schuilplaats af, zij hadden hem eerst gevonden en kenden hem. Ze kwamen gewoon om er te spelen en door een ongelukkig toeval heeft die jongen ons daar dus gevonden. Hoe konden wij nou weten dat er midden in de winter, in de vrieskou, kinderen zouden zijn die in een hol in het bos willen spelen?” De baas kijkt de twee mannen aan die voor hem zitten, “oké, ik begrijp wel dat dit niet helemaal jullie schuld is maar jullie hadden toch voorzichtiger moeten zijn. Nog een geluk dat geen van die kinderen gezien heeft hoe jullie eruitzien”. “Ja, daar zijn we zelf ook blij mee baas, en als het aan ons ligt zal dat ook niet gebeuren”, zegt Steven. “Hebben jullie je contactpersoon al ontmoet?” vraagt de baas. “Nee baas, we hebben vannacht de hele nacht gewacht maar hij is niet op komen dagen”, zegt Steven. “We zijn van plan om de komende nacht weer te posten in dat hol. ’s Nachts zullen die kinderen daar heus niet komen en zijn we er wel veilig, voor overdag zullen we een andere plek moeten zoeken. Verder zijn we van plan die kinderen zó af te schrikken dat ze zich niet meer in het bos durven te wagen”. “Als je maar oppast” bromt de baas, “we willen geen ooggetuigen die jullie zouden kunnen verraden en zo de hele boel in de war kunnen gooien, begrepen?!!”. Het hoofd van de baas wordt onder het spreken steeds roder, hij windt zich op en Steven en Gerard weten dat dat geen goed teken is. Ze zeggen dat ze alles begrepen hebben en dat ze heel voorzichtig te werk zullen gaan en verdwijnen dan zo snel mogelijk uit het kantoor van de baas. “Pffff, volgens mij zijn we net op tijd weg”, verzucht Gerard. “Inderdaad, gauw wegwezen nu voor hij zich bedenkt en ons terug roept”. Gerard en Steven verlaten het pand dat ergens in een achteraf steegje van een soort industrieterrein staat. Een vreemde omgeving voor een kantoor…

Op kantoor strekt de baas zijn hand uit naar de telefoon, hij zoekt even tussen zijn contacten en belt dan een nummer, de telefoon gaat over maar aan de andere kant wordt niet opgenomen… “Bel me onmiddellijk terug!!” snauwt hij tegen de voicemail en hij gooit de telefoon met een klap weer terug op zijn bureau. Wat een situatie, er mag absoluut niets mis gaan maar die kinderen zorgen wel voor een hele grote complicatie, daar móét iets aan gedaan worden…

Gerard en Steven.

Het is nog vroeg, het lijkt of iedereen in het stille dorp nog slaapt, er is bijna niemand op straat. Op het pleintje bij de kerk staan twee mannen met elkaar te praten, ze doen het voorkomen alsof ze elkaar toevallig tegengekomen zijn en nu een praatje maken. Af en toe knikkend naar de enkeling die blijkbaar toch al wakker is en voorbijloopt. De ene man is donker en lang, de andere is blond. Eén van de twee draagt een opvallende zegelring waaraan hij constant draait. Hierdoor wordt de aandacht van de toevallige voorbijganger nog eens extra op deze ring gevestigd… niet zo slim…

Bart was vanmorgen al vroeg wakker, het is nog lang geen tijd om naar school te gaan en omdat hij zich een beetje verveelt in zijn eentje gaat hij het dorp in op weg naar de eendenvijver. In zijn hand heeft hij een plastic zak met oud brood. De eenden, die door het bevroren water niet zo makkelijk aan voedsel kunnen komen, hebben best een lekker boterhammetje verdiend en welgemoed gaat Bart op pad. Als hij de kerk passeert ziet hij de twee mannen staan maar in eerste instantie schenkt hij weinig aandacht aan deze twee. Wel wordt zijn aandacht getrokken naar de bijzondere ring die de ene omheeft omdat hij er zo opzichtig aan staat te draaien en het valt hem op dat ze daar zo doelloos staan. Hij kijkt een beetje bevreemd naar de beide mannen die hij hier nog nooit gezien heeft maar echt geïnteresseerd is hij eigenlijk niet. Bart vervolgt zijn weg en is het voorval al snel weer vergeten. De eenden zijn blij met hun boterhammetjes, die hebben een goede dag vandaag en als het brood op is gaat Bart terug naar huis om te zien of zijn moeder al op is en voor hem óók een lekker boterhammetje heeft klaargemaakt. De twee mannen bij de kerk zijn inmiddels verdwenen maar Bart bemerkt het niet.

Gerard en Steven, want die zijn het natuurlijk, hebben Bart wel degelijk herkend, zij hebben hem immers duidelijk gezien gisteren? En ook zijn rode jas hebben ze herkend. Zonder dat Bart er erg in heeft volgen de mannen hem op korte afstand tot ze hem het pad naar zijn huis op zien gaan, ze weten genoeg, ze trekken zich terug en gaan in een nabijgelegen bushokje zitten overleggen. Thuisgekomen ontdekt Bart dat mama gezellig de tafel heeft gedekt en dat papa en Janneke ook al aan tafel zitten. Met een zucht van genoegen ploft hij op een stoel neer en wrijft zijn koude handen.

Na schooltijd rennen Bart en Janneke meteen naar huis om zich te melden maar daarna gaan ze gelijk weer weg en zetten koers richting het huis van Marieke want vandaag gaan ze opnieuw naar het hol in het bos om te zien of ze erachter kunnen komen wie die mannen toch zijn en wat ze daar doen in hun rovershol. Marieke staat al op de uitkijk en doet de deur open als de twee eraan komen. “Ik ben er al helemaal klaar voor hoor” roept ze naar Bart en Janneke. “mam ik ga met Bart en Jan mee” zegt ze en Elleke wenst haar en de twee anderen veel plezier.

Vrolijk lopen de drie het dorp door, hier en daar rapen ze wat sneeuw om er elkaar mee te bekogelen maar als ze het dorp achter zich gelaten hebben en op de Bosweg zijn beland worden ze behoedzamer. Achter hen, op veilige afstand, lopen Gerard en Steven. Ze hebben deze dag doorgebracht met het verkennen van het dorp en zijn na schooltijd in de buurt van het huis van Bart en Janneke gebleven, ze hebben daar gepost en toen de kinderen het huis weer uitkwamen zijn ze hen gevolgd. Van tijd tot tijd moeten ze even stoppen omdat ze niet te dicht in het zicht van de kinderen willen komen, ze zijn zeer voorzichtig en alles lijkt mee te zitten. Ondertussen zijn de kinderen nietsvermoedend aangekomen bij het pad dat hen onder de laaghangende takken doorvoert. Gebukt gaan ze verder en Gerard en Steven, die nu inmiddels wel doorhebben dat ze richting het rovershol gaan, nemen een andere weg er naartoe. Voordat de kinderen er zijn hebben Gerard en Steven zich alweer verschanst achter hun bomen om het drietal te bespieden en af te luisteren. Ze kijken elkaar stilzwijgend aan en weten beiden dat er écht iets moet gebeuren, deze nieuwsgierige wijsneuzen maken het voor hen gevaarlijk en moeten zo snel mogelijk uit de weg geruimd worden…

Pas toch op!

Bart, Janneke en Marieke sluipen op hun buik naar het rovershol toe, brrr, wel koud, en ook nat, maar ja het is nodig en dapper sluipen ze verder. Als ze het rovershol dicht genaderd zijn blijven ze hijgend liggen. De spanning zit hoog, hun harten kloppen snel en hun ademhaling gaat gejaagd. Ze proberen rustig te worden en nauwelijks hoorbaar fluistert Bart dat ze nu muisstil moeten zijn. Zo liggen die drie daar in de koude sneeuw. Er gaat een hele tijd voorbij, de kinderen zeggen niets tegen elkaar, af en toe kijken ze elkaar aan maar niemand spreekt. Achter hun bomen staan Gerard en Steven zich te verbijten, ze hebben het koud, hun voeten zijn bijna bevroren, ze willen in hun lekkere warme slaapzak maar zolang die kinderen daar liggen kunnen ze niets beginnen, irritante kinderen!!! Als de kinderen een hele tijd in de sneeuw gelegen hebben kijken ze elkaar aan en geluidloos begrijpen ze elkaar, ze houden het voor gezien, ze zijn helemaal verstijfd van de kou en het wordt ook al donker, ze gaan naar huis.

Als Gerard en Steven zien dat de kinderen aanstalten maken om rechtsomkeer te maken gebaren ze naar elkaar en als de kust veilig is gaan ze geruisloos en razendsnel via de weg waarlangs ze gekomen zijn terug naar de Bosweg, dáár zullen ze de kinderen opwachten. Als de kinderen onder de bomen vandaan komen en al een eindje op de Bosweg zijn komen Gerard en Steven hen al tegemoet. Ze doen alsof ze toevallige voorbijgangers zijn en houden de kinderen staande om hen iets te vragen. Ze willen weten of de kinderen ook iets gehoord hebben over onraad in het bos? Onraad in het bos? De drie kijken elkaar aan en uit de ogen van Bart flitst een waarschuwing, “nee, we weten van niets” zegt hij. Ondertussen wordt zijn blik getrokken naar de hand van één van de twee mannen, hij herkent de ring die hem vanmorgen ook al opgevallen was en als hij de mannen nu goed aankijkt ziet hij dat het de twee zijn die vanmorgen bij de kerk stonden. Ergens klopt er iets niet en hij is niet van plan om ook maar enigszins antwoord te geven op de vragen van die twee. Gerard ziet de wisselingen op Barts gezicht en hij kijkt Bart strak aan, “o? jij weet niet dat er in het bos gevaar dreigt en dat vooral kinderen uit het bos moeten blijven?” vraagt hij. “Nee, niks van gehoord en als u gelijk had dan hadden we wel een waarschuwing van de politie gekregen” zegt Bart snel. Gerard ergert zich aan de bijdehante knaap en kijkt hem waarschuwend aan. “Wij zijn boswachters en er zijn hier in het bos 2 dieren gezien die heel goed wolven zouden kunnen zijn. We zijn erop uit gestuurd om de boel in de gaten te houden totdat ze gevangen zijn en we zijn aangesteld om kinderen uit het bos te weren, het is winter en er is weinig voedsel te vinden voor deze dieren en als er kinderen in het bos lopen kunnen die een gemakkelijke prooi vormen voor de wolven, dus bij deze ben je gewaarschuwd en wil ik je niet meer in het bos zien, begrepen?!!” De laatste woorden worden dreigend uitgesproken en Bart doet verschrikt een stapje naar achteren. “Ja meneer” stamelt hij, en ook de twee meisjes knikken beduusd. “Goed, dan kunnen jullie nu gaan!!” dondert Gerard. De kinderen weten niet hoe snel ze weg moeten komen en gaan er als de wind van door. Gerard en Steven kijken het stel na met een genoegzame grijns op hun gezichten, “zo, die hebben de schrik te pakken, die komen zo snel niet weer in het bos” zegt Gerard en hij draait zich om en loopt samen met Steven de weg terug naar het rovershol.

Een ontmoeting in het bos.

In het rovershol zitten Steven en Gerard, ze hadden het koud en hebben zich helemaal in hun slaapzakken gewikkeld. Ze zeggen niets maar luisteren scherp naar de geluiden van het verlaten bos. Het is eigenlijk wel heel stil, de sneeuwdeken dempt de geluiden van de diertjes en verder is er niets om hen heen. De twee mannen in hun dikke slaapzakken sukkelen een beetje in slaap. De behaaglijke warmte van de slaapzak en de vermoeidheid door de weinige nachtrust die ze de laatste tijd gehad hebben zorgen ervoor dat ze zoetjesaan wegzakken… Plotseling schiet Steven overeind en hij schudt Gerard ruw heen en weer. Gerard schrikt en geeft een schreeuw, “Sttttttt!!!!” Fluistert Steven dringend, “hou je kop”! Gerard houdt verschrikt zijn mond dicht, dreigt er gevaar? Toch weer die dekselse kinderen? Vragend kijkt hij Steven aan maar die geeft met de vinger op zijn lippen te kennen dat ze nu beter even heel stil moeten zijn. In spanning luisteren de mannen naar de geluiden die hen van uit het bos bereiken. Duidelijk is te horen dat er iemand door het bos loopt en even duidelijk is te horen dat de persoon daar buiten dichterbij komt. Steven heeft de hand op het pistool in zijn broekband gelegd, áls het nodig mocht zijn zal hij het gebruiken…

“Hé, hallo… Siërra, Golf…Siërra, Golf…” het wordt gedemt geroepen, en Steven en Gerard ontspannen wat. Dit is het afgesproken wachtwoord, een codetaal die gebruikt wordt voor de eerste letters van hun namen. Steven komt in beweging en gaat heel stilletjes naar de ingang van het hol. Hij sluipt in het donker naar buiten en ziet vaag door de bosjes heen het silhouet van de man die naar hen op zoek is. “Pssst, Foxtrot, hier” sist hij de man toe, en hij zegt hem dat hij moet komen. De man volgt Steven en even later zijn ze in het rovershol. Steven en Gerard begroeten de man, die Ferdinand blijkt te heten, en deze zakt naast Gerard neer op het dunne matrasje. De man ziet er sportief uit, blond en gespierd en hij draagt een grote schakelarmband om zijn pols. Zijn blik is geslepen en om zijn mond ligt een wrede trek, niet iemand om gezellig mee te kletsen. “Tjonge, wat een klus om jullie te vinden, ik loop al drie dagen te dwalen door dit bos, maar gelukkig heb ik jullie nu gevonden”. Ferdinand spreekt op vrij luide toon en Gerard en Steven manen hem tot voorzichtigheid en vertellen dat er kinderen in de buurt gesignaleerd zijn. De man dempt onmiddellijk zijn stem en samenzweerderig gaat het drietal zitten overleggen.

Als de kinderen het dorp in komen blijven ze nog even staan, “we gaan nu naar huis, het is al bijna helemaal donker” zegt Bart, “maar morgen na schooltijd moeten we een plan bedenken” zegt hij, “ er klopt helemaal niets van, ik heb deze mannen vanmorgen bij de kerk zien staan” en hij vertelt de beide meisjes wat hij weet. De meisjes vinden ook dat er iets niet klopt en voordat ze naar huis gaan spreken ze af om morgen onmiddellijk na schooltijd tóch weer samen naar het bos te gaan…

Wat is dat nou?

De andere morgen komen Bart en Janneke het schoolplein op en gaan meteen naar Marieke toe die er ook net is. “Nog nieuwe plannen?” vraagt Marieke aan Bart. “Nee, het enige dat ik kan bedenken is dat we gewoon nog een keer het bos in moeten en dan maar moeten zien hoe het daar loopt” zegt Bart. De meisjes knikken, de bel gaat en alle kinderen gaan de school binnen. Als het plein leeg is maakt zich een schaduw los uit de beschutting van een paar bomen aan de overkant van het plein. Het is een man, een grote brede man met een nors gezicht, hij heeft glad achterover gekamd donker haar en een snor. Op zijn linkerwang zit een litteken dat van net onder zijn oog tot aan zijn mondhoek loopt, niemand heeft gezien hoe hij daar al een hele poos het schoolplein in de gaten hield. Het is “de baas” uit het hoofdkwartier van Steven en Gerard. Hij kijkt behoedzaam om zich heen als hij van onder de bomen tevoorschijn komt en loopt dan diep in gedachten de straat uit…

Als ’s middags de school uit gaat drommen alle kinderen naar buiten. Heerlijk, sommigen beginnen een sneeuwballen gevecht, anderen proberen een glijbaan te maken in de sneeuw, maar Bart en de meisjes maken dat ze weg komen. Bart en Janneke hadden met hun moeder afgesproken dat ze na schooltijd met Marieke mee zouden gaan en zo trekken ze met z’n drieën naar het huis van Marieke. Daar aangekomen gooien ze hun tassen neer, nemen staande in de keuken een glaasje drinken aan en met een koek in de hand vertrekken ze meteen weer naar buiten. “Voor donker thuis zijn hoor” roept Elleke haar dochter nog na. “Ja mam” roept Marieke terug en weg zijn ze. “Kom op, snel naar de Bosweg, het wordt al zo vroeg donker” zegt Janneke. Ze reppen zich naar de Bosweg en van daar af gaan ze voorzichtiger lopen. Eenmaal op het pad onder de bomen gaan ze bijna geruisloos verder. Spreken doen ze niet, luisteren des te beter. Als ze bijna bij het rovershol zijn legt Bart een vinger op de lippen en gebaart naar de meisjes dat hij iets hoort. Ze staan stil en nu horen de meisjes het ook, er ligt iemand luid te snurken in het rovershol. De kinderen kijken elkaar aan, wat nu gedaan? Ze besluiten niet verder te gaan maar heel stil af te wachten, geen van hen durft het hol dichter te naderen en om een hoekje te kijken, bang dat de andere man wakker is en hen ziet, het zijn er immers twee?

De kinderen zitten verscholen tussen een aantal besneeuwde struiken en hebben een poosje gewacht als ze horen hoe de snurker in het hol een schrikgeluid maakt en daar zelf wakker van wordt. Hij mompelt iets in zichzelf en de kinderen horen hem stommelen in het hol. Een flauw winterzonnetje kiekt nog net tussen de bomen door en plotseling ziet Bart vanuit zijn ooghoeken iets schitteren in het zonlicht. Het komt niet uit het hol maar het lijkt uit het bos te komen, ja het lijkt zelfs wel van achter die dikke bomen te komen. Meteen begint er een alarmbelletje te rinkelen bij Bart, hij pakt de twee meisjes bij de jas en trekt ze mee achteruit, dieper de struiken in. De meisjes zijn geschrokken maar geven geen kik en Bart waarschuwt hen met een vinger op de lippen om heel stil te zijn. Hij wijst naar de bomen en maakt een waarschuwend gebaar. De meisjes begrijpen hem en blijven muisstil zitten, de aandacht nu vol op de bomen gericht. Doordat ze nu zo naar die bomen kijken hebben ze in eerste instantie niet in de gaten dat er iemand uit het rovershol is gekomen en ze vallen bijna achterover van schrik als ze van heel dichtbij een stem horen. “Nu zijn we erbij” denkt Bart, maar wonder boven wonder staat de man van de stem weliswaar dichtbij maar niet zo dichtbij dat hij de kinderen kan zien. De kinderen maken zich zo klein mogelijk en hopen dat de man niet dichterbij zal komen. Ze zijn stuk voor stuk erg angstig en Marieke bidt geluidloos tot de Here God. Dan, na een paar angstige momenten, zien ze hoe de man zich omdraait en weer terug richting het hol loopt, hij gaat er naar binnen en komt even later dik aangekleed weer naar buiten. Een sportieve man met een gemene trek op zijn gezicht, het is Ferdinand. De kinderen, die deze man nog niet eerder gezien hebben, blijven gespannen toekijken. Ferdinand verwijdert zich van het hol en gaat het bos in, en dan ineens zien de kinderen hoe er twee andere mannen achter de bomen vandaan komen. “Zie je wel” denkt Bart, “ik wist dat er gevaar was” en hij ziet ineens weer de opvallende ring aan de hand van Steven. “Dat zijn toch die boswachters?” denkt hij, wat doen ze hier achter de bomen? Gerard en Steven hebben dit maal de kinderen niet in de gaten en na gisteren verwachten de mannen de kinderen ook helemaal niet dus gaan ze argeloos het rovershol binnen en vergeten voorzichtig te zijn. Heel zachtjes sluipen Bart en de meisjes wat dichter naar het hol toe…

Raadsels.

“Héhé, eindelijk is hij weg, ik ben helemaal koud geworden achter die bomen” zegt Steven, “ja, blij dat we even in onze slaapzak kunnen” mompelt Gerard terug. De mannen hullen zich in hun slaapzak en kijken elkaar nadenkend aan. “wat kunnen we nou het beste doen?” vraagt Gerard. “Tja, ik weet het ook even niet meer, in de eerste plaats die Ferdinand goed in de gaten houden en voortdurend bij het schoolplein in de buurt blijven” zegt Steven. De kinderen kijken elkaar aan met een vraag in hun ogen, wat hebben de mannen voor? “Ja, nu we weten wat zijn doel is kunnen we dat heel goed gebruiken” zegt Gerard met een grijns op zijn gezicht. “Hopelijk kunnen we dat mannetje net voor blijven”. De twee mannen zwijgen een poos en de kinderen krijgen het moeilijk, ze zijn koud en moe. Bart kijkt naar de meisjes en maakt een beweging met zijn ogen, de meisjes knikken en heel voorzichtig glijden ze met z’n drieën op hun buik achteruit. Als ze een eindje van het hol verwijderd zijn gaan ze zachtjes staan en overleggen fluisterend. Ze besluiten om de sporen van Ferdinand op te zoeken en te kijken waar hij heen gegaan is. Heel voorzichtig sluipen ze met een omweg langs het hol en een stukje verder zien ze de eenzame sporen van Ferdinand in de sneeuw. Een tijdje volgen ze die sporen maar dan ineens lijken ze in het niets te verdwijnen… De kinderen kijken zoekend om zich heen maar kunnen er niet achter komen waar Ferdinand verder gegaan is en maken rechtsomkeert, ze gaan naar huis.

Eenmaal op de Bosweg aangekomen beginnen ze te praten. Ze hebben geen idee wat de twee in hun hoofd hebben maar één ding hebben ze goed begrepen, ze moeten vooral bij school goed uit hun ogen kijken en proberen te ontdekken wat die mannen toch van plan zijn. Ze spreken dan ook af om de volgende morgen al heel vroeg naar school te gaan en te proberen de mannen voor te zijn en zich ergens te verstoppen zodat ze de boel ongezien in de gaten kunnen houden. De meisjes zijn het er helemaal mee eens en zo gaat het stel naar huis.

Er dreigt gevaar!

De volgende morgen is Marieke al vroeg op, voor het ontbijt op tafel staat is ze al gedoucht en aangekleed en ze gaat snel naar beneden om mama wat te helpen met tafel dekken. Hoe eerder ze beginnen met eten des te eerder kan ze naar school, denkt ze. “Zo, jij bent vroeg vandaag”, zegt Elleke, “ja, ik heb met Bart en Jan afgesproken om vandaag eens lekker vroeg naar school te gaan” zegt Marieke. Ze heeft er eigenlijk nog geen seconde aan gedacht om alle avonturen die ze de afgelopen dagen beleefd heeft thuis te bespreken. Elleke kijkt eens glimlachend naar haar dochter, Marieke is nog zo’n lekkere onbezorgde spring in het veld, ze vermoedt dat de kinderen lekker sneeuwballen willen gaan gooien voor schooltijd en ze vraagt verder niets. Papa, Anne en Joëlle komen ook naar beneden en het gezin gaat aan tafel. Papa bidt en vraagt of de Here God hen wil bewaren en bij hen wil zijn in de dag die komen gaat. Hij dankt voor het eten en als hij “Amen” heeft gezegd valt Marieke aan op het eten. Ze heeft best honger maar ook haast en snel hapt ze twee bruine boterhammen weg. “Mag ik gaan mam?” vraagt ze, papa kijkt verbaasd, “nou, nou, wat heb jij een haast vandaag” zegt hij plagend, en hij geeft mama een knipoogje. “Vooruit maar, voor deze keer mag je alvast van tafel” zegt mama glimlachend. Marieke is al weg, ze grist haar jas en muts van de kapstok, schiet snel in haar schoenen en weg is ze. “Wat een tornado” lacht papa. En gezellig babbelend eten papa, mama en de twee andere meisjes verder.

Buiten kijkt ze om zich heen, ze tuurt de lange laan af in de richting waar Bart en Jan vandaan zouden moeten komen maar ze ziet niemand. Dan maar alvast naar school, denkt ze en ze rent weg. Als ze hijgend op het schoolplein aankomt hoort ze hoe iemand zachtjes maar nadrukkelijk haar naam roept. “Mariek, hier” zegt Janneke gedempt. Marieke kijkt naar waar het geluid vandaan kwam en ontdekt Janneke die even haar hoofd door een paar bosjes steekt. Snel gaat Marieke naar haar vrienden toe en verbergt zich bij hen in de bosjes. “Er is nog niemand” fluistert Bart zachtjes, “we zijn mooi de eersten en kunnen de boel van hier prima in de gaten houden”. Marieke knikt. “Ik kijk rechts, jullie houden de linkerkant in het oog” zegt hij. Gespannen kijken de drie kinderen in de diverse richtingen totdat Janneke de andere twee een por geeft. Ze wijst en dan zien ze hoe de twee “boswachters” aan komen lopen. Deze twee kijken snel in het rond of niemand hen in de gaten heeft en gaan dan vervolgens aan de overkant van de drie kinderen onder een paar bomen met overhangende takken staan. Zo zijn ook zij aan het oog onttrokken. Het hart van de kinderen bonst van spanning maar zij hebben er geen idee van dat het hart van Gerard en Steven net zo hard bonst, want ook zij zijn gespannen of hun missie wel helemaal goed zal verlopen. Er hangt erg veel vanaf.

Zo zijn er dus 5 paar ogen die alles op en rond het schoolplein in de gaten houden…alles?… Wat niemand in de gaten heeft is dat Ferdinand heel voorzichtig ook de school nadert. Hij sluipt dicht bij de grond, gedekt door heggen en bosjes, langzaam dichterbij. Eenmaal langs de bosjes blijft hij zo laag mogelijk en wordt hierbij gedekt door de geparkeerde auto’s in de straat. Hij gaat echter niet het schoolplein op maar als hij bij een auto is die recht tegenover het schoolplein staat, dan pakt hij een sleutel uit zijn zak, opent het portier van de auto en gaat er snel in zitten. Hahaha, hij grijnst gemeen, gisterenavond al had hij de auto op een stil moment hier geparkeerd en niemand die er van weet. En inderdaad, niemand heeft het in de gaten…

Te laat.

Stuk voor stuk druppelen de kinderen en de leraren het schoolplein op. Het is een drukke en vrolijke boel. Hier en daar worden sneeuwballen gegooid, een paar jongens maken een glijbaantje en de kleintjes worden per slee door hun ouders gebracht. Vooral Ferdinand bekijkt de kinderen stuk voor stuk heel goed, grijnzend zit hij het drukke gedoe aan te kijken, wacht maar, straks…

Als de bel gaat komen de drie kinderen heel voorzichtig tussen hun bosjes vandaan. Ze doen zo onopvallend mogelijk. Gelukkig komt er net een groep jongens langs, ze zijn al aan de late kant en luidruchtig lopen ze snel voorbij. Achter hen komen de drie gauw tevoorschijn en sluiten zich aan bij het groepje. Pfff, gelukt, haastig lopen ze mee naar binnen. In de hal kunnen ze nog net een paar woorden wisselen, “jammer, niks gebeurd” zegt Bart. Ze kijken elkaar eens aan, het wordt alleen maar steeds raadselachtiger.

Het schoolplein ligt er nu verlaten bij, nog steeds heeft niemand in de gaten dat Ferdinand daar in de auto zit en precies kan zien wat er gebeurt. Hij heeft een paar broodjes bij zich en begint gezellig de broodjes op te knabbelen, hij heeft toch niets beters te doen. Ondertussen houdt hij de boel scherp in de gaten en zo ziet hij Gerard en Steven onder de bomen vandaan komen, haha, zie je wel, ze zijn niet te vertrouwen die twee. Hij lacht stiekem, “sukkels” zegt hij zachtjes en hij voelt zich tevreden, alles gaat naar wens.

De hele dag gebeurt er niets bijzonders, en als dan om kwart over drie de bel gaat slenteren de drie musketiers eigenlijk een beetje doelloos over het schoolplein richting het hek. Wat nu gedaan? Wie heeft er nog een goed idee? Ze praten wat met elkaar, niet al te hard want niemand mag het horen. “Komen jullie anders met mij mee naar huis?” vraagt Marieke, “dan kunnen we daar verder plannen maken”, zegt ze. Dat is een goed idee en op het moment dat ze naar het hek lopen horen ze ineens een grote schreeuw. Ze kijken op en zien nog net hoe één van hun klasgenoten, de 10 jarige Anco, bij de arm een auto in gesleurd wordt. Alles gebeurt in vliegende vaart en voor ze erop bedacht zijn rijdt de auto met gierende banden de straat uit. “Wat was dat?!!” Overal roepen kinderen, komen er leraren naar buiten en iedereen praat door elkaar. “Wie heeft er wat gezien?” vraagt meester Verweij. Hij is het hoofd van de school en neemt meteen de leiding. De drie musketiers, nog een paar andere kinderen en een paar ouders, steken hun vinger op. Zij hebben wel iets gezien maar niet echt veel. Toch hebben de drie musketiers de man wel herkend en het heeft hun een schok gegeven, die man dat was die gemene Ferdinand!!

Alle kinderen en ouders die ook maar iets gezien hebben worden door meester Verweij mee naar binnen genomen. Daar belt hij als eerste de politie en de moeder van Anco. Daarna vraagt hij iedereen plaats te nemen en zo wachten ze samen op de politie. Al snel is de politie ter plaatse en dan worden alle kinderen één voor één in het kantoortje van de meester geroepen. Ze moeten vertellen wat ze gezien hebben. Ook de ouders moeten hun verhaal doen. Als iedereen binnen is geweest zegt de politieman dat ze naar huis mogen gaan en dat de politie de zaak verder onderzoekt. Inmiddels is de moeder van Anco ook gekomen, ze is overstuur en huilt. “Waar is Anco, wie heeft hem meegenomen” huilt ze. Ze heeft gehoord hoe de man eruit zag die hem meegenomen heeft maar ze heeft geen idee wie deze man zou kunnen zijn. Radeloos zit ze daar in de hal van de school.

Marieke, Janneke en Bart lopen samen een stukje verder de hal in. Zonder dat ze erover gesproken hebben weten ze alle drie dat ze het hier niet bij mogen laten. Zij weten immers veel meer dan de anderen? Zij kennen Ferdinand inmiddels en hebben in het bos heel wat opgevangen en zij weten ook dat er nóg twee mannen bij betrokken moeten zijn. Bovendien zou het heel goed kunnen zijn dat Ferdinand Anco heeft meegenomen naar het hol in het bos. Ja, ze moeten terug en ze moeten het aan de politieman vertellen. Ze draaien zich om en dapper lopen ze terug naar het kantoortje. Ze kloppen beleefd aan en de stem van de politieman roept hen binnen.

“Goedemiddag meneer, we willen u nog wat vertellen, we denken dat het belangrijk kan zijn”. De agent kijkt hen eens onderzoekend aan en als hij ziet dat hun gezichten ernstig staan vraagt hij hen plaats te nemen en te vertellen wat ze weten. Bart neemt het woord en begint te vertellen. Hij vertelt precies wat er gebeurd is en wat ze gehoord en gezien hebben. Of het Ferdinand was die Anco heeft meegenomen weet hij zeker. Ook de twee andere mannen worden door Bart uitgebreid beschreven en als de politieman de beschrijving hoort glimlacht hij even maar zegt niets. Hij laat Bart rustig vertellen en als hij klaar is met zijn verhaal bedankt hij de kinderen vriendelijk en laat ze naar huis gaan. Als de drie de hal uitlopen passeren ze bij de deur een man, het is een grote brede man met een nors gezicht, hij heeft glad achterover gekamd donker haar en een snor. Op zijn linkerwang zit een litteken dat van net onder zijn oog tot aan zijn mondhoek loopt…

Een grote schok…

Als het hele schoolplein leeg is en alle kinderen en leerkrachten naar huis zijn neemt de grote man plaats tegenover de politieman en de directeur van de school. “De anderen komen zo” zegt hij en dan drinken de mannen zwijgend hun koffie die de directeur net gehaald heeft. Even later wordt er aan de deur gebeld en er komen twee mannen binnen, een blonde en een donkere man, de blonde heeft een opvallende ring aan zijn vinger, het zijn Steven en Gerard… maar wat doen die hier?

Nu het groepje compleet is neemt “de baas” de leiding, hij vraagt Steven en Gerard hun verhaal te doen en dan wordt er ineens veel duidelijk. Steven en Gerard zijn helemaal geen boswachters, het zijn undercover agenten, agenten die net doen alsof ze iemand anders zijn. Ze hebben gewacht op Ferdinand omdat “de baas” die in werkelijkheid commissaris van politie is, een tip had gekregen dat er plannen waren om een kind te ontvoeren. De vader van Anco wordt gezocht door de politie, hij is een berucht misdadiger en enkele jaren geleden gevlucht. Niemand wist waar hij nu woonde en eigenlijk bij toeval is het de baas ter ore gekomen dat hij iemand wilde inhuren om zijn zoontje te laten ontvoeren en bij zich te laten brengen. Uiteraard wilde de politie niet dat dat zou gebeuren maar ze wilden het ook niet voorkomen omdat ze hopen op deze manier op het spoor van Anco’s vader te komen. De baas heeft zich voorgedaan als iemand die een belangrijk crimineel is en hij heeft een ontmoeting met Ferdinand geregeld en hem toen verteld dat hij wel “een paar mannetjes” wist die hem met deze klus konden helpen. De bedoeling was dat Gerard en Steven dan met Ferdinand samen zouden werken, op die manier het adres van de vader van Anco zouden kunnen uitvissen en tegelijkertijd Anco zouden kunnen beschermen. Maar nu was die geslepen  Ferdinand hen allemaal te slim af geweest en had in zijn eentje de jongen meegenomen. Wat nu gedaan. De baas heeft inmiddels van de politieman vernomen dat de drie musketiers heel wat informatie hadden verzameld en eigenlijk wil hij zelf wel graag even met deze kinderen praten. Gerard en Steven kennen het adres van de kinderen en de baas besluit er samen met hen heen te gaan.

Bart heeft aan tafel in geuren en kleuren verteld wat er op het schoolplein gebeurd is en ook wat hij en de meisjes de afgelopen dagen allemaal mee hadden gemaakt. Papa en mama zijn geschrokken, “maar Bart, dat was toch veel te gevaarlijk allemaal?” zegt papa, maar Bart legt uit dat ze écht heel voorzichtig geweest zijn. Met z’n allen hebben ze erover verder gepraat en samen hebben ze ook gebeden voor Anco en zijn moeder. Wat zullen ze een angst hebben.

Ze worden opgeschrikt door de bel, “ik doe wel even open” zegt Bart, en meteen loopt hij naar de deur. Hij deinst verschrikt achteruit als hij ziet wie er voor de deur staan, hij wordt lijkwit en rent meteen de kamer weer in. “papa, ddddat zzzijn die mannen” stottert hij en papa ziet wel aan hem dat er iets aan de hand is. Hij loopt naar de deur en kijkt de mannen onderzoekend aan. De baas glimlacht en stelt zichzelf voor als commissaris van politie en Gerard en Steven stellen zichzelf ook voor als rechercheurs. Papa nodigt de mannen vriendelijk uit  binnen te komen. Hij begrijpt dat dit iets te maken moet hebben met het verhaal dat Bart net gedaan heeft.

Ondertussen heeft Marieke thuis ook alles verteld en ze kijken haar met grote ogen aan. Joëlle en Anne vinden het superspannend maar papa en mama zijn ook hier erg geschrokken. Dan komt er een telefoontje, het is de vader van Bart die aan Marco vraagt of hij weet wat er de afgelopen dagen gebeurd is. Marco zegt dat Marieke net het hele verhaal gedaan heeft en dan vertelt de vader van Bart dat de politiemannen er zijn en dat ze gevraagd hebben of Marieke er ook bij wil zijn om eventueel nog iets aan het verhaal te kunnen toevoegen. Marco besluit om met haar mee te gaan en zo gaan ze samen naar het huis van Bart.

Ook Marieke deinst verschrikt achteruit als ze Gerard en Steven ziet, maar Bart stelt haar meteen gerust. “Ze zijn van de politie Mariek” fluistert hij zachtjes. Marieke snapt er niks van en ook Bart en Janneke begrijpen nog niet goed hoe de vork in de steel zit, maar dan begint de commissaris te vertellen hoe alles in zijn werk gegaan is. Hij vraagt de drie kinderen om nogmaals, en dan heel zorgvuldig, hun verhaal te doen. Gerard en Steven kijken toch wel wat benauwd naar hun baas als de kinderen vertellen hoe ze hen afgeluisterd hebben en hoe ze hen in de gaten hadden achter die bomen. Oei, wat een blunders…Maar gelukkig gaat de baas daar niet verder op in. “Hmm, interessant, maar veel verder helpt het ons op dit moment niet vrees ik” zegt hij. Ze blijven nog een poosje bij elkaar zitten en bespreken nu met z’n allen de situatie. Dan besluiten de agenten om weg te gaan en ook Marieke en haar vader gaan naar huis. Het is al laat en ruim bedtijd voor de kinderen.

Een nachtelijk avontuur.

De commissaris heeft een kamer in een plaatselijk pensionnetje besproken en hij gaat daarheen. Er is met Gerard en Steven afgesproken dat zij proberen om een spoor van Ferdinand op te pikken en dat te zoeken in de richting van waar hij de laatste keer spoorloos verdween. De kinderen hebben vrij precies verteld waar het spoor ophield en de twee rechercheurs gaan voorzichtig op onderzoek uit.

Ondertussen is Ferdinand er in volle vaart met Anco vandoor gegaan. De gemene grijns op zijn gelaat wordt nog breder als hij denkt aan de poets die hij die twee sukkels heeft gebakken. Die dachten zeker dat hij gek was, hij had onmiddellijk in de gaten gehad dat het agenten waren maar het spelletje gewoon mee gespreeld. En zo heeft hij in alle rust zijn kans afgewacht en Anco gegrepen toen hij vanmiddag uit school kwam. Anco was eerst heel erg gaan schreeuwen, schoppen en slaan maar Ferdinand had de auto een stukje verderop gestopt en de jongen stevig vastgebonden en hem een prop in de mond geduwd zodat hij geen geluid meer kon maken. Tot aan de rand van het bos zijn ze gereden en daar heeft Ferdinand de auto stilgezet op een beschut plekje. Hij heeft de flink tegenstribbelende Anco met één zwaai uit de auto getild en hem over zijn schouder gegooid en is met hem het bos in gelopen. Tot zijn grote blijdschap is het weer begonnen met sneeuwen, zo worden mooi zijn voetsporen weggevaagd, dat bevalt hem wel en hij loopt grijnzend verder.

Als hij zo een poos gelopen heeft stopt hij bij een dikke boom, “hier is het” zegt hij binnensmonds en heel voorzichtig loopt hij eromheen. Aan de achterkant voelt hij in de sneeuw en zijn hand vindt een metalen handvat. Hij trekt eraan en dan opent zich een luik vlak voor zijn voeten. Hij laat de jongen erin glijden en volgt dan met een soepele sprong zelf. Het luik laat hij dichtklappen en hij vertrouwt er op dat de sneeuw heel spoedig het luik wel weer bedekt zal hebben en onzichtbaar gemaakt. Maandenlang heeft hij in alle stilte gewerkt aan dit hol onder de grond, vele nachtelijke uren heeft hij hier gegraven want hij wilde dichtbij de plaats waar hij Anco moest ontvoeren een schuilplaats hebben waar hij de jongen veilig een poos verborgen kon houden. Net zo lang tot de kust veilig was en hij hem naar zijn vader kon gaan brengen. Hij maakt de jongen los en gebiedt hem stil te zijn. Hij dreigt dat hij zijn moeder óók nog te pakken zal nemen als hij ook maar één geluidje maakt. Anco is bang en houdt stijf zijn lippen op elkaar. Ferdinand gaat zitten en kijkt hem zwijgend aan. “Weet je wel waarom ik jou meegenomen heb?” vraagt hij. Anco schudt angstig van nee. “Jouw vader wil je graag zien, hij heeft mij gevraagd om jou te halen”. Anco schrikt hevig, hij weet dat zijn vader heel gevaarlijk is en dat de politie naar hem zoekt, maar hij laat niets merken. In de afgelopen uren heeft hij besloten om maar zo goed mogelijk mee te spelen en te hopen dat er een moment komt waarop hij kan ontsnappen. Hij doet alsof hij blij is en zegt “Oh echt? Super, dat heb ik al zo lang gewild maar van mijn moeder mocht het niet. Weet u waar hij is? Dat vind ik echt geweldig!”. Ferdinand is blij verrast en weet nu wel zeker dat hij van de jongen geen tegenstand hoeft te verwachten en laat zijn aandacht beetje bij beetje verslappen…

Het is laat en Ferdinand en Anco zijn gaan liggen op de koude en harde bodem van het hol onder de grond. Anco is van alle vermoeienissen snel in slaap gevallen maar Ferdinand is nog wakker. Opeens hoort hij een heel zacht geschuifel. “Wat is dat?” denkt hij, “misschien een dier? “ Nee, nu hoort hij ook heel zacht gemompel. “Jandoppie, ze zullen hem toch niet ontdekt hebben?” Hij gaat heel zachtjes naar het luik toe en de twee rechercheurs, die van niets weten sluipen om de boom heen waarbij ze per ongeluk op het luik stappen. Ferdinand die gespannen zat te luisteren hoorde de stappen op het luik en met een ruk trekt hij het van binnen open waardoor de beide rechercheurs in één klap naar beneden vallen. Ze zijn zó verrast hierdoor dat ze even niet weten wat er gebeurt en in dat moment geeft Ferdinand hen een klap op het hoofd. Anco is verschrikt wakker geworden van het geluid en vraagt wat er gebeurd is. “Deze mannen willen je vader kwaad doen” zegt Ferdinand en hij begint ze meteen vast te binden. Anco is bang maar hij duwt zijn angst weg en zegt “oh, dan is het maar goed dat u ze gevangen hebt genomen”. “Jazeker, zo is dat!!” zegt Ferdinand. Bij het binden van Gerard en Steven valt Ferdinands oog op de bijzondere ring van Steven en dán maakt Ferdinand een grote fout….

Verdwenen.

Als Bart, Marieke en Janneke de andere dag op school komen wordt er over niets anders gesproken dan over de ontvoering van Anco. Heel de school is in rep en roer en ook het hele dorp is inmiddels op de hoogte van de gebeurtenissen. Her en der lopen er groepjes mensen te zoeken maar al snel komt men tot de conclusie dat de ontvoerder waarschijnlijk al ver weg is met de jongen. Wanneer de juffen en meesters de kinderen van hun klas weer een beetje stil hebben en aan de lessen begonnen zijn komt er iemand het schoolplein op. Het is de commissaris. Hij kijkt ernstig en loopt regelrecht door naar de kamer van de directeur. De twee mannen praten een poosje met elkaar en even later wordt er op de deur van de klas van Janneke en Marieke geklopt. Of de twee meisjes even bij de directeur willen komen. Ook Bart wordt uit zijn klas gehaald. De andere kinderen zijn nieuwsgierig waarom ze naar de directeur moeten maar ook de juf en de meester weten het niet.

In de directeurskamer zien ze de commissaris zitten die hen stuk voor stuk aankijkt. “Jongens, ik heb een hele belangrijke vraag aan jullie, luister goed” zegt hij “is er iéts dat jullie vergeten zijn te vertellen gisteren? Iets waarvan je misschien denkt dat het onbelangrijk is of zo?” De kinderen denken diep na maar kunnen helemaal niets bedenken dat ze vergeten zouden kunnen hebben, nee ze weten het zeker, ze hebben echt alles verteld. De commissaris legt uit waarom hij deze vraag stelt, “Gerard en Steven zouden vannacht op onderzoek uit gaan in het bos maar ze zijn sindsdien spoorloos verdwenen, ze hebben geen contact meer opgenomen en niemand heeft enig idee waar ze kunnen zijn”. Bart en de meisjes kijken elkaar verschrikt aan, dat is heel naar nieuws, wat kan er gebeurd zijn?

De commissaris zit voor zich uit te staren en alle anderen in de kamer houden zich stil. Dan kijkt hij ineens op “Jongens, jullie weten de weg naar jullie eigen rovershol, zouden jullie mij mee kunnen nemen daarheen? Dan ga ik zelf op onderzoek uit en begin in dat hol. Misschien dat ik daar wat aanwijzingen kan vinden”. De kinderen knikken, ja ze willen de commissaris er wel heen brengen. De directeur geeft meteen toestemming maar niet voordat hij eerst de ouders heeft gebeld om te vragen of zij het goed vinden dat de kinderen met de commissaris het bos in gaan. Dat is geen probleem en zo gaat de commissaris met de drie kinderen op stap, op zoek naar zijn verdwenen rechercheurs.

Komt er redding?

Behoedzaam lopen er 4 mensen door het bos, drie kinderen en een volwassen man. Ze sluipen heel voorzichtig onder de laaghangende takken van de bomen door en gaan richting het rovershol. Bart loopt voorop en hij wijst de anderen telkens op takjes of andere dingen op de grond die voor geluid zouden kunnen zorgen. Ze moeten echt muisstil zijn en onopgemerkt blijven dus zijn ze uiterst voorzichtig. Als ze vlakbij het hol zijn draait Bart zich om naar de commissaris. Hij zegt niets maar wijst alleen maar in de richting van het hol. Zijn lippen vormen woorden en de commissaris begrijpt ze. Daar is het hol maar omdat ze niet weten of er iemand in is mogen ze geen enkel geluid maken. Vantevoren was afgesproken dat de kinderen de commissaris tot dicht bij het hol zouden brengen maar dat hij alleen er naar binnen zou gaan. Hij wil niet dat de kinderen op enige manier gevaar zouden kunnen lopen. De kinderen gaan liggen op de plek vanwaar ze telkens weer de boel hebben afgeluisterd. Ze horen niets en de commissaris sluipt geruisloos verder. Na een poosje komt hij terug. Hij fluistert dat hij niemand gezien heeft en ook geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden. Hij blijft even bij de kinderen in de sneeuw liggen. “Wat gaan we nu doen” vraagt hij en de kinderen en hijzelf denken diep na. Misschien zijn ze verdwaald in het bos, oppert Bart. “Ze wilden toch naar de plek waar de voetstappen verdwenen” vraagt hij, “misschien kunnen we daar nog gaan kijken”. De commissaris knikt, ze gaan op pad en omdat de kinderen bekend zijn in het bos weten ze feilloos de weg te vinden naar waar de voetstappen verdwenen de vorige keer.

Bij de dikke boom aangekomen kijken ze allen speurend in het rond, er is niets te zien, geen voetstap, helemaal niets. Met z’n vieren sluipen ze om de boom heen en 8 ogen bekijken ingespannen elk plekje rondom de boom. Binnen in het hol horen de drie mannen en de jongen dat er mensen buiten zijn. Ferdinand kijkt de anderen dreigend aan en waarschuwt ze om geen enkel geluid te maken. Hoewel ze niet eens een geluid kúnnen maken met die proppen in hun mond, houden ze zich allen koest. Dan, na een paar spannende minuten, horen ze hoe de voetstappen zich weer verwijderen…

De commissaris en de kinderen lopen teleurgesteld het bos weer uit. Geen enkel spoor hebben ze kunnen vinden van de twee rechercheurs. Ze geloven niet dat Anco nog ergens in de buurt zal zijn, die zal wel allang weggebracht zijn door die valse Ferdinand. De commissaris zucht, hoe nou verder?

De ring.

De kinderen hoeven niet meer terug naar school, de rest van de dag zijn ze vrij, het was toch al niet meer de moeite waard en zo voorkomt de directeur dat er opnieuw opschudding op school ontstaat doordat iedereen natuurlijk wil weten wat ze gedaan hebben en of ze iets gevonden hebben. Aan het einde van de schooldag laat hij wel alle kinderen en hun juffrouw of meester naar de hal komen. Daar vertelt hij hoe het er voor staat en dan stelt hij voor om met elkaar te bidden voor Anco en zijn moeder, en ook voor de twee rechercheurs. In de hal wordt het eerbiedig stil en de directeur van de school vraagt in een eenvoudig gebed of de Here God alles in orde wil maken. Stilletjes en onder de indruk gaan de kinderen daarna naar huis.

Ook Marieke komt onder de indruk thuis. Ze vertelt aan haar moeder wat er die morgen allemaal gebeurd is en Elleke gaat er eens rustig voor zitten om naar haar dochter te luisteren. “Dat is heel heftig Miekje” zegt ze, “wat zal de moeder van Anco bang zijn en wat erg dat nou ook die rechercheurs verdwenen zijn”. Marieke knikt stil, ondertussen nog steeds nadenkend over de hele kwestie. Als Anne en Joëlle net thuis zijn komt ook papa binnen en dan vertelt Marieke opnieuw het hele verhaal. Ze zijn er allemaal stil van en als ze later aan tafel gaan bidt ook papa of de Here God hier uitkomst wil geven. Ook Bart en Janneke zijn thuisgekomen met hun verhaal en als ze even gezellig met hun moeder thee gedronken hebben vraagt mama of Bart nog even een boodschap wil halen in het dorp. Bart gaat gewillig zijn jas aantrekken en pakt zijn fiets om naar het dorp te fietsen. Als hij er bijna is ziet hij vanuit zijn ooghoek plotseling een halfverborgen man in een klein zijstraatje staan. In een flits heeft hij hem herkend, het is Ferdinand die ook naar het dorp gekomen is om voor zichzelf en zijn gevangenen iets te eten te halen. Hij probeert ongezien het dorp in te komen en daarbij gluurt hij naar alle kanten. Hij heeft Bart nog niet gezien omdat die hem van achteren nadert.

Bart heeft snel zijn fiets tegen een muur aangekwakt en volgt Ferdinand op veilige afstand. Op een gegeven moment strijkt Ferdinand zijn haar naar achteren en daarbij valt Bart’s oog op de opvallende ring, de ring van Steven. Ferdinand had de ring zó mooi gevonden dat hij hem van de vinger van Steven afgerukt had en hem zelf had omgedaan en dit komt hem nu duur te staan. Bart’s hart klopt wild van opwinding, Ferdinand weet meer van de verdwijning, daar is hij nu wel zeker van. Als Ferdinand zo onopvallend mogelijk de supermarkt insluipt is Bart’s plan gemaakt, Hij rent snel weg en gaat naar de commissaris, hij weet immers waar die verblijft. Daar aangekomen rent hij meteen door naar de kamer van de commissaris die gelukkig op dit moment thuis is. Hijgend bonst hij op de deur en de commissaris opent de deur verschrikt. “Wat is er aan de hand?” vraagt hij, maar Bart heeft bijna geen adem meer en hakkelt “u mmoet mee… heb Ferdinand gezien… ring…snel!!” De commissaris aarzelt geen moment, hij grist zijn jas van de kapstok en volgt de jongen onmiddellijk. Bart vliegt, met de commissaris op de hielen, terug naar de supermarkt waar Ferdinand binnenging en samen wachten ze buiten tot ze Ferdinand de winkel weer uit zien komen. Ondertussen vertelt Bart van de ring die Ferdinand om heeft en ook de commissaris begrijpt nu dat deze Ferdinand meer weet over zijn rechercheurs. Daar komt Ferdinand de winkel weer uit, ongezien beginnen ze hem te volgen en in het drukke dorp lukt dat vrij gemakkelijk maar als ze het dorp achter zich gelaten hebben wordt het moeilijker, dan komt de bosweg die er verlaten bij ligt en dan is het zaak om op veilige afstand te blijven.

Wanneer ze het bos naderen slaken Bart en de commissaris een diepe zucht, nu zal het makkelijker worden om ongezien te blijven en kunnen ze de bomen als beschutting gebruiken. Ze volgen Ferdinand tot aan de boom waar de vorige keer zijn voetstappen verdwenen en zien hem om de boom heen lopen. Bart en de commissaris kunnen niet zien wat hij doet want ze willen niet het risico lopen dat ze gezien worden. Ze blijven dus nog even achter de bomen staan en als ze niets meer horen sluipen ze naar de boom toe. Ze lopen er eveneens omheen en dan zien ze iets dat ze de vorige keer niet gezien hebben, ze zien de hendel die boven de sneeuw uitsteekt omdat Ferdinand hem zojuist gebruikt heeft. De commissaris kijkt Bart aan, legt een vinger op de lippen en loopt heel behoedzaam een stukje bij het luik vandaan. Bart volgt en als ze ver genoeg weg zijn fluistert de commissaris Bart in dat hij zo snel mogelijk naar het dorp moet gaan en om versterking moet vragen, hijzelf zal dan de wacht houden bij het luik totdat er hulp komt en dan zullen ze met elkaar het luik openen en Ferdinand overrompelen. Bart heeft niet meer woorden nodig en vliegt er vandoor.

Nog geen 20 minuten later komt hij terug, hij loopt heel voorzichtig voorop en let goed op dat hij geen enkel geluid maakt, de 3 agenten die meegekomen zijn letten eveneens heel goed op waar ze lopen. Op korte afstand van het luik ontmoeten ze de commissaris. In fluisterende zinnen vertelt hij wat ze hebben gezien en wat het plan is en dan gaan ze met z’n vieren erop af. Bart moet op afstand blijven want voor hem is het veel te gevaarlijk. Hij blijft vol spanning toekijken, hoe zal dit aflopen…

Het spel is uit…?

De commissaris en de agenten sluipen geluidloos richting het luik in de grond. Als ze er zijn gaan ze in een kring rond het luik staan, de wapens op de grond gericht. De commissaris kijkt ze aan en dán rukt hij aan de handel zodat het luik met een klap openvalt. Ze kijken naar beneden en zien…de twee rechercheurs en Anco die recht in de loop van hun wapens staren. Waar is Ferdinand?

Ferdinand is zeer geslepen en hoewel iedereen bijna geruisloos zijn werk heeft gedaan heeft Ferdinand tóch op de ene of andere manier argwaan gekregen en als bescherming voor zichzelf de drie anderen dicht bij het luik gelegd. Ze zijn allen nog gebonden en kunnen geen geluid of beweging maken. Als de agenten de gevangenen zien klimmen ze naar beneden om ze los te gaan maken en eenmaal beneden komen ze erachter dat Ferdinand verdwenen is… Hoe is dat mogelijk?

Ferdinand is geen domme jongen, toen hij het hol onder de grond maakte heeft hij er tevens voor gezorgd dat er nóg een weg naar buiten was, niemand weet hiervan en zelf heeft hij hem tot nu toe ook nog nooit gebruikt maar nu wordt de situatie toch wel heel erg benauwd en terwijl de gevangenen in spanning omhoog kijken naar wat er gaat gebeuren neemt Ferdinand snel de benen. Hij kruipt op zijn buik door een hele lage tunnel, deze tunnel is zo’n 5 meter lang en komt uit net achter een andere boom, Ferdinand heeft de toegang precies in een bos struiken gemaakt zodat helemaal niemand op het idee zou komen om hier te gaan zoeken. Als hij de uitgang heeft bereikt wurmt hij zich naar buiten en wrijft zich vergenoegd in de handen, hahaha, heeft hij dat stelletje toch mooi bij de neus genomen. Nou ja, dat kind is hij kwijt natuurlijk maar hij wacht wel een nieuwe kans af. Dicht bij de plek waar Ferdinand naar buiten komt ligt Bart in spanning af te wachten op de dingen die bij het luik gebeuren maar ineens hoort hij een zacht geritsel dat beslist van heel dichtbij komt. Als hij rondkijkt ziet hij hoe Ferdinand héél behoedzaam tussen de struiken vandaan komt. In een seconde weet Bart wat hem te doen staat, hij houdt zich keurig schuil, wacht dan tot Ferdinand vlakbij is en op het moment dat Ferdinand hem passeert steekt hij snel zijn been uit en geeft daarbij een enorme schreeuw om hulp. De commissaris, die niet meegegaan is het hol in, hoort de schreeuw en ziet wat er gebeurt. Hij geeft de agenten een bevel en rent naar Bart toe. De agenten klimmen snel uit het hol en volgen hem. Als de commissaris bij Bart komt ligt Ferdinand nog geschrokken en versuft op de grond en wordt meteen gearresteerd. Twee agenten grijpen hem stevig vast en sleuren hem tussen zich in mee het bos uit en richting het politiebureau. De andere agent gaat, samen met Bart en de commissaris, terug naar het hol om de rechercheurs en Anco te bevrijden. Wat zijn ze ontzettend blij dat ze vrij zijn. Anco valt Bart om zijn hals en huilt van opluchting. “Ik ben zo bang geweest” huilt hij. Bart wordt er wat verlegen van en slaat Anco eens bemoedigend op de schouder maar van binnen is hij natuurlijk superblij.

Als ze met elkaar terug naar het dorp gaan is daar al een enorme opwinding. Iedereen schijnt al te weten dat de ontvoerder van Anco gepakt is en met gejuich worden de mannen binnengehaald. Bart blijft maar een beetje op de achtergrond. Hij ziet hoe de moeder van Anco op haar jongen af komt vliegen en hij is zo blij dat het allemaal zo goed is afgelopen. Ook zijn eigen ouders staan tussen de menigte en zijn moeder rent op hem af, “jongen, ik heb zo in angst gezeten, je zou alleen een boodschapje doen en je kwam maar niet terug en toen papa ging zoeken zag hij alleen je fiets”. Bart schaamt zich, hij heeft er helemaal niet aan gedacht dat zijn ouders ongerust konden worden. “Sorry mama” zegt hij schuldbewust, maar zijn moeder is helemaal niet boos, ze is alleen maar blij dat hem niets is overkomen en overgelukkig sluit ze hem in haar armen en zoent hem op beide wangen. Bart kijkt eens om zich heen, heeft niemand het gezien? Pfff gelukkig, volgens hem niet, maar hij is toch wel heel dankbaar voor ouders die zoveel van hem houden.

In de politiecel zit Ferdinand, hij zit er een beetje brutaal bij, hem krijgen ze toch niet klein.

Het verhoor.

Ferdinand zit somber voor zich uit te staren in zijn politiecel. De afgelopen nacht heeft hij diep na kunnen denken over wat hij zou gaan zeggen als ze hem gaan verhoren. Hij wil absoluut zijn baas niet verraden want hij is bang voor hem. Hij krijgt het nu toch wel een beetje benauwd want als hij niet eerlijk vertelt hoe alles in elkaar steekt komt de schuld alleen op hem neer en krijgt hij een hele lange gevangenisstraf terwijl zijn baas eigenlijk meer schuld heeft dan hij. Wat moet hij doen? De brutale grijns is van zijn gezicht gegleden en de Ferdinand die daar op zijn bed zit is eigenlijk maar een zielig mannetje. Hij schrikt op uit zijn sombere gedachten, de celdeur wordt geopend en een bewaker zegt hem mee te komen. Gedwee loopt Ferdinand mee met de bewaker naar een kantoor waar de commissaris achter een bureau zit. Ferdinand mag plaatsnemen en de commissaris kijkt hem ernstig aan. Hij vraagt of hij wel weet in welke grote moeilijkheden hij zichzelf heeft gebracht? Ja, Ferdinand weet het, hij heeft zich al honderd keer lopen bedenken wat hij nu moet gaan vertellen maar op dit moment is hij alle smoesjes vergeten en vertelt hij de waarheid, precies zoals alles gebeurd is.

Een paar uur later loopt de commissaris door het dorp, hij gaat naar het huis waar Anco woont en belt aan. Eenmaal binnen vertelt hij Anco en zijn moeder wat hij te weten is gekomen, het was inderdaad de vader van Anco die achter heel deze geschiedenis zat. Hij wilde kost wat kost zijn zoon in zijn bezit krijgen en Ferdinand moest daarbij helpen. De bedoeling was dat Ferdinand Anco op een geheime plaats zou brengen, van daar zou de vader van Anco hem dan over nemen en hem mee naar zijn eigen land nemen. Als dat gelukt was dan had zijn moeder hem nooit terug gezien want dáár zou Anco’s vader wel voor gezorgd hebben. De commissaris heeft van Ferdinand ook het adres gekregen waar hij Anco af had moeten leveren en een contactadres, er zijn al een aantal rechercheurs ingezet om de vader van Anco op te pakken en hem meteen ook te arresteren voor alle andere criminele zaken waar deze man zich mee bezig gehouden heeft. De commissaris vertelt Anco en zijn moeder dat hij voor jaren achter de tralies zal gaan. Anco en zijn moeder kijken elkaar eens aan, er is opluchting in hun ogen te lezen en moeder drukt Anco nog maar eens stevig tegen zich aan. Even later gaat de commissaris weer weg, hij heeft nog veel te doen, maar in het huis van Anco en zijn moeder is blijdschap, wat zijn ze dankbaar dat dit zo is afgelopen.

En Ferdinand? Die zit nog steeds vast, hij kan niet stoppen met denken over alles en hij is boos op iedereen, op de vader van Anco die hem hierin mee had getrokken, op de commissaris en de agenten die hem te pakken hadden genomen, op die vervelende kinderen die hem hadden verraden en dat nare joch dat hem had laten struikelen… ja, Ferdinand is boos!!!

Een held!

Ook de drie andere kinderen hebben bezoek van de commissaris gehad. Hij heeft hen vertelt dat Ferdinand alles bekend had en dat het allemaal goed afgelopen is. Anco en zijn moeder hoeven niet meer bang te zijn en vooral dankzij Bart hebben ze Ferdinand kunnen pakken. Bart glimt van trots als hij dit hoort en ook zijn ouders zijn best wel trots op hem. Ook Marco en Elleke zijn trots op hun dochter, maar ze  hebben haar ook op het hart gedrukt om nooit meer zo op eigen houtje van die gevaarlijke dingen te doen maar het altijd eerst thuis te bespreken. Ja, Marieke begrijpt dat wel, ze hééft ook gewoon niet goed nagedacht, het is nooit in haar opgekomen het thuis te bespreken. Maar Marco en Elleke laten haar ook merken dat ze trots op haar zijn. Joëlle en Anne hebben hun zusje met open mond aangekeken, ze konden hun oren niet geloven, is dát hun “kleine” zusje? “Wauw Mariek, wat stoer!!” zegt Anne, en Joëlle knikt, “Zeker stoer kleintje” zegt ze en ze geeft Marieke een aai over haar bol, “maar ik ben toch maar blij dat er niets ergs met je gebeurd is hoor”. Ja, daar is Marieke ook erg blij om want nu alles achter de rug is beseft ze pas goed hóé gevaarlijk het geweest is en als papa voorstelt om samen de Here God te danken voor het feit dat Hij zo goed voor de kinderen gezorgd heeft en dat Anco nu ook gewoon veilig thuis is, dankt ze met heel haar hart mee, ze wordt er helemaal warm van van binnen.

De volgende morgen gaan Janneke en Bart eerst Marieke halen en zo komen ze met z’n drieën op school aan. Blijkbaar weet iedereen al wat er gebeurd is want ze worden van alle kanten bestormd met vragen en krijgen schouderklopjes en bewonderende blikken. Ze voelen zich best wel belangrijk. Eenmaal in de klas haalt de meester Bart even naar voren, hij noemt Bart een echte held en ja, daar is Bart het eigenlijk bést wel een beetje mee eens, hij voelt zich ook een held. De rest van de dag blijven de kinderen vragen wat er allemaal in het bos gebeurd is en Bart vertelt het maar al te graag en zijn heldenrol wordt telkens ietsje groter…die Bart toch.

Kerstfeest op school.

En dan is het zover, vanavond wordt het kerstfeest van school gevierd. Dat feest wordt in de kerk gevierd met alle kinderen van de hele school en zij mogen ook allemaal nog hun ouders en grootouders meebrengen. Alle klassen hebben al maanden geoefend op liedjes, gedichtjes en er zijn een aantal kinderen die om en om het Kerstevangelie mogen voorlezen. Alle kinderen zijn er een beetje uitgelaten van, vanavond feest in de kerk en dan morgen Kerstvakantie jippie. Ze hebben vandaag alleen ’s morgens school en als om 12 uur de deuren van de school opengaan vliegen de kinderen in een wilde vaart naar huis.

Marieke komt binnenstormen, Elleke schrikt er zowaar van, “tjonge Marieke, wát een wildebras ben je toch” zegt ze, maar tegelijkertijd voelt ze zich dankbaar dát haar wildebras nog zo lekker binnen kan komen rennen. Elleke en Marieke lunchen gezellig samen, papa is op zijn werk en de oudere zussen zitten nog op school. “Hè gezellig zo mam” zegt Marieke, mama knikt, zij vindt het ook gezellig. Ze praten zo wat over de Kerstdienst vanavond en Marieke oefent nog maar eens haar deel van het gedicht. Ze heeft er zin in.

Er wordt vandaag vroeg gegeten in huize Burggraaf. Anne en Joëlle waren om 3 uur thuis en papa had een vroegertje, die was een uur eerder dan anders thuis. Als ze met z’n allen rond de tafel zitten vraagt papa aan de meisjes en aan mama of er dingen zijn waar ze nou eens écht de Here God voor willen bedanken. Nou die zijn er zeker. Joëlle wil Hem graag bedanken voor het feit dat het zo goed met haar gaat, dat ze blij kan zijn, dat ze rustig is vanbinnen en dat ze fijne vriendinnen heeft. Anne is eigenlijk een heel rustig meisje en zij wil de Here God graag bedanken dat ze zo’n fijn gezin mogen zijn met elkaar. Marieke wil de Here God bedanken dat Hij Anco weer bij zijn moeder teruggebracht heeft en als Elleke aan de beurt is zegt ze “Ja Marco, ik heb zeker wel iets om voor te danken, of nee, eigenlijk heb ik heel veel om voor te danken. Maar deze avond wil ik heel speciaal danken voor het feit dat Marieke, Janneke en Bart niets is overkomen. Ze hebben in gevaar verkeerd en het niet echt beseft maar als ik erover nadenk wat er had kúnnen gebeuren dan ben ik de Here God zó enorm dankbaar dat Hij ze bewaard heeft en dat we straks met z’n allen naar de Kerstviering op school kunnen gaan!” Marco kan zich daar helemaal bij aansluiten en met elkaar vouwen ze de handen en spreken ieder hun dank uit naar de Here God.

Anco’s wens.

Langzaam maar zeker vult de grote hoge kerk zich met kinderen, ouders, opa’s en oma’s. Iedereen is blij, het is feest vanavond, en niet zomaar feest maar dubbel feest omdat Anco terug is bij zijn moeder. Als hij samen met zijn moeder de hal binnenkomt klinkt er een luid gejuich op, hij wordt er verlegen van en schuift maar gauw een rijtje stoelen in en gaat zitten. Als iedereen binnen is wordt het licht wat gedempt en gaat de avond van start. Elke klas heeft iets voorbereid en alle ouders en grootouders zijn trots en dankbaar. Als de kinderen allemaal aan de beurt geweest zijn komt de directeur van de school het podium op en begint het Kerstverhaal te vertellen. Hij vertelt hoe de Here Jezus als een klein kindje naar deze aarde is gekomen en ook waaróm Hij dat deed. “Hij deed dat om later, als Hij opgegroeid was, te sterven aan een kruis, zo betaalde Hij de prijs voor de zonde van de mensen. De mensen die gezondigd hadden verdienden eigenlijk de dood, en zelf konden zij er niet voor zorgen om in de hemel te mogen komen, maar de Here Jezus kon dat wel en Hij deed dat ook, Hij stierf voor alle mensen die zonde gedaan hadden. En niet alleen voor de mensen die toen leefden maar ook voor ons, want ook wij doen elke dag nog dingen verkeerd maar ook voor die dingen heeft de Here Jezus de prijs betaald met Zijn eigen leven. Hij wordt niet boos als we nog weleens fouten maken, zondigen, nee Hij houdt juist zo verschrikkelijk veel van ons en telkens weer wil Hij ons dat opnieuw vergeven” zegt de directeur.

Anco luistert stil en aandachtig. Oh, hij kent natuurlijk het Kerstevangelie wel maar nog nooit eerder heeft hij er naar geluisterd zoals hij dat vanavond doet. Er gaan allerlei gedachten door zijn hoofd en stilletjes aan groeit daar een plan. Als de avond ten einde is en alle kinderen en volwassenen nog samen de Here Jezus gedankt hebben voor wat Hij gedaan heeft mogen ze allemaal nog een lekker kopje warme chocolademelk halen en bij de uitgang krijgt ieder kind een mooi boekje met het Kerstverhaal erin en een zakje vol lekkers. Anco neemt het in ontvangst en als ze buiten staan fluistert hij zijn moeder iets in het oor. Zijn moeder kijkt eerst verbaasd maar daarna vol bewondering naar haar jongen. Ze is beschaamd, zij was niet op het idee gekomen en ze is trots op haar zoon. Hand in hand gaan ze op pad naar…

Zo is het goed.

Anco loopt samen met zijn moeder door de stille besneeuwde straten. Het is donker en de lantaarns zorgen ervoor dat het er gezellig en vredig uit ziet. Ze gaan niet naar huis, nee, Anco heeft een bijzondere wens en zijn moeder is trots en dankbaar dat Anco zo’n mooie wens heeft. Ze gaan het dorp in en stoppen voor het politiebureau. Anco vindt het best indrukwekkend, zo’n groot gebouw met allemaal agenten, brrr, hij is maar blij dat hij niets verkeerds heeft gedaan want hij zou het maar wát griezelig vinden om hier in zo’n cel te moeten zitten.

Hij pakt zijn moeders hand nog maar eens stevig vast en zo lopen ze de drie treden naar boven en gaan door de glazen schuifdeuren naar binnen. Voor de balie blijven ze staan en ze vragen aan de agent of de commissaris er toevallig nog is? De agent kijkt hen eens aan en zegt dat hij eens zal navragen of de commissaris wel tijd voor hen heeft. “Wie kan ik zeggen dat er is?” vraagt hij, en voor zijn moeder iets heeft kunnen zeggen zegt Anco “zeg maar dat ik er ben, Anco”. Nu gaat de agent een lichtje op, deze naam heeft hij natuurlijk veelvuldig horen noemen de afgelopen dagen, en hij pakt meteen de telefoon om de commissaris op de hoogte te stellen.

Als Anco en zijn moeder een paar minuten hebben gewacht komt de commissaris hen tegemoet. Hij schudt hen hartelijk de hand en vraagt wat hij voor hen kan doen. Anco’s moeder kijkt naar Anco en zegt tegen de commissaris “Anco heeft eigenlijk een bijzondere wens”, de commissaris kijkt hem uitnodigend aan en dan vertelt Anco hem wat zijn wens is en waarom hij deze wens heeft. De commissaris kijkt de jongen vol bewondering aan en knikt, “natuurlijk mag dat mijn jongen, kom maar mee”. Hij neemt Anco en zijn moeder mee door een aantal gangen en laat hen binnen in een kleine kamer, “wacht hier maar even” zegt hij en hij loopt weg. Even later is hij terug en achter hem komt een agent die iemand bij de arm houdt en binnenbrengt, het is Ferdinand…

Schoorvoetend komt Ferdinand dichterbij, hij is ook verbaasd als hij ziet wie er daar op hem wachten en snel slaat hij zijn ogen weer neer, hij durft Anco en zijn moeder niet aan te kijken. De commissaris schuift een stoel bij voor Ferdinand en dan laat hij hem alleen met Anco en zijn moeder, buiten voor de deur post de agent. Als ze alleen zijn neemt Anco’s moeder eerst het woord, “Ferdinand, dat wij nu hier zijn komt door Anco, hij heeft een bijzondere wens en daar wil hij je graag zelf over vertellen”. Ferdinand kijkt schuw op, wat wil die jongen van hem? “Ik was vanavond op het Kerstfeest van school” begint Anco, “en daar heeft de directeur verteld over de Here Jezus en hoeveel Hij van ons houdt. En dat wij eigenlijk straf verdienen omdat we zoveel verkeerd doen, maar dat de Here Jezus als een baby’tje naar de aarde is gekomen om later aan een kruis te sterven voor al onze zonde. Enne…” hier aarzelt Anco even, “enne, nou, toen dacht ik aan jou, jij hebt ook iets gedaan dat niet goed was, je hebt mij meegenomen en je wilde mij aan mijn vader geven terwijl je wist dat mijn vader slechte dingen doet. En eerst was ik heel boos op je maar vanavond, toen ik naar dat verhaal luisterde, dacht ik er ineens aan dat de Here Jezus óók van jou houdt en toen begreep ik dat Hij wil dat ik jou vergeef”. Ferdinand weet niet wat hij hoort, “huh? Mij vergeven?” “Ja” zegt Anco, “ik wil jou vergeven en mijn moeder wil dat ook, en ook mijn vader wil ik vergeven en ik heb vanavond voor hem gebeden en ik hoop dat hij zal stoppen met de verkeerde dingen die hij doet”. Anco’s moeder kijkt getroffen naar haar jongen, dit wist ze nog niet en het ontroert haar. Ferdinand kijkt niet begrijpend, hoe kan dat nou? Anco zegt “kijk, dit heb ik vanavond gekregen op het Kerstfeest en dat wilde ik graag aan jou geven maar eigenlijk mag dat niet als je in de cel zit en daarom heb ik het aan de commissaris gevraagd en die vindt het goed dat ik jou dit geef” en hij overhandigt zijn zakje met lekkers en het boekje met het Kerstevangelie aan Ferdinand. Ferdinand kijkt beduusd naar de spullen die hij in zijn handen geduwd krijgt, hij is sprakeloos en weet niets te zeggen. Anco en zijn moeder staan op, ze zeggen Ferdinand nog vriendelijk gedag en dan laat de agent hen uit. Ferdinand wordt weer naar zijn cel terug gebracht en Anco gaat samen met zijn moeder naar huis.

De andere morgen is het Kerstmorgen en de hele wereld is wit en mooi, het heeft vannacht nog meer gesneeuwd, prachtig. Anco en zijn moeder gaan deze morgen naar de kerk en eenmaal in de kerk gaat Anco bij Bart, Janneke en Marieke zitten die ook met hun ouders naar de kerk gekomen zijn. Het duurt nog even voor het zware kerkorgel zijn eerste klanken laat horen en in die paar minuten vertelt Anco wat hij gisteren gedaan heeft. De andere drie zijn stil en vol bewondering, wat moedig en wat goed van Anco, en Bart zegt “Jij bent eigenlijk de echte held Anco”. Amco glimlacht maar wat verlegen maar vanbinnen maakt het hem wel een beetje trots. Dan begint het orgel te spelen en de mensen staan op en beginnen te zingen: Ere zij God. Prachtig klinkt het in de mooie grote kerk.

Een eindje verderop zit Ferdinand eenzaam in zijn cel, in zijn handen heeft hij een boekje, het is het boekje dat Anco hem gisteravond heeft gegeven, hij heeft het sindsdien al drie keer doorgelezen en nu zit hij ermee in zijn handen. Zou het écht waar zijn? Zou er ook voor hem vergeving zijn? Zou de Here Jezus ook voor hem gekomen zijn en van hem kunnen houden? Hij heeft er niet van kunnen slapen vannacht en keer op keer deze vraag voor zichzelf gesteld, en telkens weer dat boekje gepakt en erin gelezen en nu zit hij daar en overdenkt wat hij van zijn leven gemaakt heeft. Dat is niet veel goeds…maar toch is er hoop in zijn hart gekomen, dat komt door dat boekje. Hij hoopt echt dat de Here Jezus ook van hem kan houden en hier, waar niemand hem ziet, is er van de stoere Ferdinand niet veel meer over, er loopt een traan over zijn gezicht en snel veegt hij hem weg. Maar vanbinnen in zijn hart is er zo’n enorm verlangen gekomen vannacht, een verlangen om ook bij de Here Jezus te horen. En dan neemt Ferdinand een besluit, hij vouwt zijn handen en sluit zijn ogen en dan zegt hij “Here Jezus, ik heb zo verschrikkelijk veel verkeerd gedaan in mijn leven en ik heb daar zo’n spijt van, zou U mij willen vergeven en zou U dan ook van mij willen houden alstublieft?”

Ferdinand heeft nog een lange weg te gaan maar in zijn hart is het rustig geworden, “dankjewel Anco, fijn Kerstfeest” fluistert hij en er is een dankbare glimlach op zijn gezicht.


8 + 7 =