De ring… 8
8.
Het is donderdag en op donderdag komt Marion, zijn trouwe hulp. Marion heeft alles van dichtbij meegemaakt en ook zij kan Menno de laatste tijd niet goed meer bereiken. Oh, hij is altijd vriendelijk, luistert als ze iets vertelt, geeft ook antwoord maar de echte interesse in wat dan ook ontbreekt. Meestal zit Menno op zo’n ochtend stilletjes in zijn stoel voor het raam met trieste ogen naar buiten te kijken.
Als Marion deze morgen met haar sleutel de deur opent staat Menno al meteen in de gang. Marion heeft in de tijd dat het met Desi zo slecht ging een sleutel gekregen zodat ze zichzelf binnen kon laten. Ze vertrouwden haar volkomen en Marion zou er ook nooit misbruik van maken. Menno vond het wel handig dat ze nog steeds gewoon op eigen houtje binnen kon komen, hoefde hij tenminste niet speciaal zijn stoel uit om de deur te openen. Maar vanmorgen is het anders, Marion ziet het meteen als ze binnenkomt. Menno lijkt minder somber, en dat hij naar de gang is gekomen is ook al bijzonder. “Goede morgen Marion, fijn dat je er weer bent” zegt hij en Marion groet hem vriendelijk terug. Na een kort praatje gaat ze meteen aan het werk maar als ze rond een uur of 10 gezellig aan de koffie zitten begint Menno meteen te vertellen wat hem gisteren overkomen is. Marion luistert geïnteresseerd en is blij voor hem. Wat is hij enthousiast dat hij zomaar een opa mag zijn, Marion loopt spontaan op hem toe om hem een kus op de wang te geven. “Wat heerlijk om u zo te zien meneer van Galen, wat ben ik blij voor u” zegt Marion en ze meent het oprecht. Ze heeft zo met hem te doen gehad en met hem meegeleefd. Ze heeft hem zien veranderen van een lieve, gemoedelijke, vlotte persoonlijkheid in een stille in zichzelf gekeerde oude man die met gebogen schouders door het huis doolde. Als Marion aan het einde van de ochtend de deur achter zich dichttrekt kijkt Menno eens om zich heen en is hij dankbaar dat zij zo trouw voor zijn huisje zorgt.
Die verdere week gaat Menno zijn eigen gangetje, soms is hij diep in gedachten, soms maken alle herinneringen hem diep verdrietig, maar er is ook een stukje dankbaarheid dat hij zolang met Desi samen had mogen zijn. Al met al dwarrelen er heel wat gedachten door zijn hoofd en passeren er heel wat emoties de revu. Hij leeft bij de dag en heeft eigenlijk geen toekomstverwachtingen meer, geen doelen, geen dromen, niets… hij leeft, ja, maar het leven is zinloos geworden, en zo zakt langzaam maar zeker de blijdschap van de woensdagmiddag met de kinderen weer weg. Morgen is het zondag, toen Desi nog goed gezond was gingen ze samen elke week naar de kerk, later toen zij dat niet meer kon luisterden ze samen elke zondag naar de kerktelefoon of keken naar een dienst op de televisie maar ook dat is er tegenwoordig niet meer bij. Menno heeft het gevoel dat het toch allemaal niet uitmaakt, oh niet dat Hij het geloof vaarwel heeft gezegd maar het luisteren naar preken voegt niets toe aan zijn leven. Hij wordt er niet door opgebouwd, eerder ergert hij zich aan veel dingen, gewoonweg omdat hij het niet meer verdragen kan als hij ziet of hoort dat mensen vertellen over de trouw van de Here God. Hij voelt zich min of meer in de steek gelaten door de Here God, want waarom moest zijn vrouw al zo jong sterven? Waarom mocht ze niet wat langer leven? Ze hadden er toch zo vurig om gebeden… Het doet Menno pijn om hieraan te denken, heel veel pijn. Menno staat op uit zijn stoel, trekt zijn schoenen aan en gaat naar buiten.