6 Jozef.
Nu nadert dan eindelijk de dag dat Jozef uit de gevangenis zal komen. Na twee volle jaren in de gevangenis gebeurde er iets aan het hof van de Farao. De Farao kreeg op een nacht twee dromen achter elkaar (waar we later nog op terug willen komen.) De volgende morgen ontbood hij al de wijzen en geleerden uit geheel Egypte, maar er was niemand die hem zijn dromen kon verklaren. Op dát moment gebeurde het dat God de herinnering bij de schenker naar boven bracht, hoe Jozef in de gevangenis zijn droom had verklaard en hij verteld Farao daarover. Daarop wordt Jozef ontboden bij de Farao en in rap tempo wordt hij geschoren en gewassen en krijgt andere kleding aan.
Vervolgens wordt hij bij de Farao gebracht, die tegen hem zegt: Ik heb een droom gehad, en er is niemand, die hem kan uitleggen, maar ik heb van u horen zeggen: Gij behoeft een droom maar te horen om hem te kunnen uitleggen. En Jozef antwoordde Farao: Geenszins; God zal Farao’s welzijn verkondigen. Gen.41:15-16.
Zie je hier het verschil al? Wanneer de Farao beweert dat Jozef zijn droom wel zal kunnen uitleggen zegt hij “geenszins” absolúút niet. Dát had hij inmiddels dubbel en dwars geleerd. Tegen de schenker en de bakker had hij destijds óók wel gezegd dat God dromen verklaard, maar toch had hij daar nog zelf de dank voor willen ontvangen omdat hij toch wel van mening was dat er ook een stukje eer voor hemzelf inzat. Nu echter is hij veel stelliger al bij voorbaat en hij wéét, ik kan van mijzelf niets doen.
Jozef legt de dromen van de Farao uit (waarover morgen meer) en hij geeft Farao ook nog goede raad om iets met deze dromen te doen, omdat ze een waarschuwing voor de toekomst inhouden. Dan zegt Farao tot zijn dienaren: Zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man, in wie de Geest Gods is? En Farao zeide tot Jozef: Aangezien God u dit alles bekend gemaakt heeft, is er niemand zo verstandig en wijs als gij. Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal mijn gehele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan. Voorts zeide Farao tot Jozef: Zie, ik stel u aan over het gehele land Egypte. Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij bekleedde hem met linnen klederen, en hing een gouden keten om zijn hals. En hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en men riep voor hem uit: Eerbied! Aldus stelde hij hem aan over het gehele land Egypte. Gen.41:38-43.
Daar heb je het dan tóch nog, “eerbied” riep men voor hem uit. Toch nog eer voor Jozef, maar inmiddels wordt hij daar niet meer hoogmoedig van. Jozef had geleerd om nederig te zijn. En als je dan kijkt naar die eerste droom van Jozef: Die schoof, die Jozef in zijn droom zag, waarvoor al die andere schoven zich bogen, die schoof zou pas verhoogd worden nádat hij vernederd was geweest. Die schoof had zich als éérste moeten buigen voor de Here God en pas daarná werd hij op een positie gesteld waar God hém kon gebruiken en niet andersom.
Matth.23:12 : Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.
I Petr.5:6 : Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd. Dit is een bijzondere tekst die ik altijd verkeerd geïntepreteerd heb. Ik dacht dat het een beetje zoiets was als min of meer neergedrukt worden door die machtige hand Gods. Maar niets is minder waar. Wanneer wij onszelf willen vernederen, dan is die machtige hand óver ons leven heen om ons te beschermen. Zolang we ónder die machtige hand blijven zal deze ons tot een bescherming zijn en op Gods tijd zal deze hand ons verhogen en plaatsen op de plaats waar wij op dát moment het beste tot ons doel komen.
Toch weer een mooie les waarvan wij mogen leren. Weet je, je zou die droom van Jozef, nu achteraf, héél anders uit kunnen leggen namelijk zo: Jozef z’n schoof stond wel rechtop, maar als je leest wat Jozef zegt, namelijk dit: Zie, wij waren aan het schoven binden in het veld, daar richtte mijn schoof zich op en bleef overeind staan, en zie, uw schoven omringden haar en bogen zich voor mijn schoof neer. Gen.37:7.Je ziet hier dat deze schoof, zich oprichtte, met andere woorden, vóórdat hij zich oprichtte lag hij op de grond. Jozef was door Gods genade en Zijn geduld, gevormd, dwars door alle vernederingen, valse beschuldigingen en alle ellende heen. God had hem opnieuw opgericht en hem een centrale plaats gegeven temidden van zijn familie, want in de droom stonden de schoven rondom zijn schoof. En deze familie buigt zich later daadwerkelijk voor hem, maar het was niet Gods bedoeling dat ze zich zouden buigen om Jozef éér te geven, het was juist de bedoeling dat ze hun hoofd zouden buigen zodat God, via Jozef, hen Zijn zégen zou geven. De zegenende hand van God was op deze familie en Jozef was het werktuig in Gods hand. En ook daarover wil ik morgen nog wat meer uitweiden.
De bijbel leert ons dat Gods gedachten, hoger zijn dan onze gedachten. Dit is een mooi voorbeeld daarvan. Wat kunnen wij hiervan leren? Ik denk dat we moeten oppassen om overal zelf onze invulling aan te geven. Dat het goed is om eens stil te worden en God te vragen wat Hij met onze levens van plan is, en als we daar niet direct een antwoord op krijgen, dat we dan het geduld mogen opbrengen om te wachten tot het Gods tijd is om de dingen invulling te geven in onze persoonlijke situatie. Echter hoeven we niet wérkeloos te blijven, we mogen te állen tijde doen, wat onze hand vindt om te doen. Op élke plaats waar wij ons bevinden.