Kerstverhaal: Het kleine kerstboompje
“Wie maakt me los? Wie maakt me los?” De koopman riep naar de voorbijgangers en probeerde de aandacht op zichzelf en het kleine kerstboompje te vestigen. Al twee weken lang stond hij elke dag op deze zelfde plaats en verkocht zijn kerstbomen aan de mensen en nu, op de laatste dag voor kerst, stond hij daar in de vallende schemering met nog één klein overgebleven mager kerstboompje dat een beetje scheef in zijn emmertje stond.
De mensen liepen snel aan hem voorbij, haastig om maar zo gauw mogelijk thuis te komen want het was koud buiten en ze verlangden allemaal naar de gezellige warmte van hun huis. Ze hadden ook allemaal al een kerstboom in huis staan die, reeds gezellig versierd en met vrolijke lichtjes erin, stond te stralen in hun woonkamers. En zo was er niemand die omkeek naar de koopman en de kleine kerstboom. Niemand..? Of was er tóch iemand die belangstelling had? Jazeker, van een afstandje stond er een kleine jongen te kijken naar dat ene overgebleven boompje. Alle dagen dat de koopman er gestaan had, had ook deze kleine jongen er gestaan en met verlangende ogen gekeken naar al die mensen die zo’n mooie kerstboom kochten bij de koopman. Hij had ze zowat al in de huizen zien staan en hij kon de warmte van deze huizen bijna voelen, zó intens was hij in gedachten met de mensen meegegaan.
Het kleine kerstboompje stond wat verloren op de grote plaats waar alleen nog maar aarde en naalden herinnerden aan zijn grote broers die allemaal al een fijn plekje hadden gevonden in de huizen van de mensen. Eigenlijk was het boompje wat verdrietig, zie nou eens, niemand wilde hem hebben, niemand die zelfs maar naar hem omkeek. Hij begreep het ook wel, hij was lang niet zo groot en breed en sterk als de andere bomen die om hem heen gestaan hadden. Telkens als er mensen in zijn buurt gekomen waren had hij verlangend gewacht tot ze hem zouden kopen, maar nee, ze keurden hem nauwelijks een blik waardig en áls ze hem al van iets dichterbij bekeken zetten ze hem snel weer terug en zochten naar een boom die wat meer waardigheid uitstraalde dan dit zielige exemplaar, en zo kon het gebeuren dat hij daar nu nog stond, samen met de koopman, te wachten of er tóch niet íémand was die hem wilde hebben.
De kleine jongen had al een hele poos staan wachten, hij hoorde hoe de koopman de mensen aanriep om toch maar dat ene kerstboompje te kopen, en hij zag ook dat er niemand was die aanstalten maakte om dat te doen… Zou hij? Zou hij het durven om aan de koopman te vragen of hij dat boompje mocht hebben? Zijn hartje bonsde van spanning toen hij langzaam op de koopman afliep. De koopman zag hem komen en herkende in hem de kleine jongen die hij alle dagen op een afstandje had zien staan en hij vroeg zich af wat de jongen van hem wilde. “Koopman….? Ehhh…” De jongen slikte eens, “Koopman? er is niemand die dit boompje van u wil kopen… Zou ik het dan misschien van u mogen hebben?” De koopman keek eens naar de kleine jongen, hij wreef zich over de kin en dacht eventjes na. Eigenlijk had hij er sowieso geen zin in om dat boompje weer mee naar huis te nemen, bovendien was het morgen al kerstfeest en dat idee zorgde ervoor dat de koopman mild gestemd was. Tenslotte had hij al die andere grote bomen wel verkocht en er lekker aan verdiend, áls hij dit misbaksel al zou verkopen zou hij er niet veel voor kunnen vragen. Bovendien verlangde hij zelf óók naar zijn lekkere warme, gezellige thuis. Het duurde slechts enkele momenten om al deze dingen te overwegen en toen had hij zijn besluit genomen, de kleine jongen mocht het kerstboompje zomaar meenemen naar huis. “Toe maar knul, neem hem maar mee hoor en veel plezier ermee!”
Het kerstboompje hoorde hoe de kleine jongen om hem vroeg en hoe de koopman hem zomaar meegaf aan deze jongen. Het boompje was in zijn schik, nu zou hij tóch nog in een mooi en warm huis terecht komen en dan zou hij weleens laten zien hoe prachtig hij toch óók kon stralen. Hij zag het al helemaal voor zich, hoe de mensen naar hem zouden kijken en hem zouden bewonderen, ja, dáár was hij tenslotte toch ook voor uit het bos gehaald?
Pfff, dat viel nog niet mee zeg, hijgend laat de kleine Pieter, zoals de jongen heet, het kerstboompje eventjes rusten op de koude stenen van de donkere straat. Hè, hè, dat boompje woog best nog zwaar, dat had hij niet gedacht, nou vooruit maar weer, nog een klein stukje en dan was hij thuis. Thuis… Voor de kleine jongen was “thuis” het huis van ome Wim en tante Ada, waar hij al bijna zijn hele leven woonde. Hij had zijn echte ouders nooit gekend en hij hoorde inmiddels helemaal bij deze twee mensen. Zijn oom en tante zorgden goed voor hem maar soms vond hij ze weleens een beetje streng. Neem nou bijvoorbeeld die kerstboom, Pieter had gevraagd of ze dit jaar nou óók eens een kerstboom in huis mochten hebben met de kerst, maar tante Ada had gezegd dat ze dat niet wilde, nee hoor, ze zouden geen kerstboom nemen, geen denken aan. Kleine Pieter begreep het niet zo goed tótdat hij daar bij die koopman dag in dag uit had staan kijken naar al die mooie grote bomen, natúúrlijk, nóú snapte hij het, voor die bomen moest je geld betalen en dát was het probleem, oom en tante hadden zeker niet genoeg geld om zo’n boom te kopen. En terwijl hij daar op die laatste avond toekeek hoe er niemand was die dat zielige boompje wilde kopen had hij ineens dit plannetje bedacht. Hij zou vragen of hij de boom zónder betalen mocht hebben en dán zou tante er vast en zeker heel erg blij mee zijn, nét als hij zelf. En nu liep hij daar blij door het donker en zeulde het kerstboompje moeizaam naar huis.
Oh, het boompje had toch zó’n plezier, terwijl hij door Pieter werd meegedragen keek hij zo eens links en rechts in de huizen en zag daar al zijn grote broers staan, de één nóg mooier dan de ander, en hij verheugde zich al op het plekje dat hij straks zou krijgen bij Pieter thuis, hij kon haast niet wachten, zou het nog lang duren? of zouden ze er al bijna zijn?
Pieter opende het tuinhekje en op dat moment kwam de stem van zijn tante al bezorgd vanuit de keukendeur: “Pieter? ben jij daar? waar bleef je nou toch jongen?”
“Ja, ik ben het tante Ada en kijk eens wat ik voor u heb meegebracht?” zegt Pieter blij. Tante Ada doet een paar stappen naar buiten en ziet daar de kleine Pieter met het kerstboompje in zijn armen in de tuin staan. “Jongen toch, wat is dát nou? een kerstboom? maar we hadden toch afgesproken dat we geen kerstboom in huis wilden hebben?” “Maar tante…” “Nee Pieter, het spijt me maar deze boom moet buiten blijven! Kom jij nou maar gauw binnen want het eten is allang klaar en het wordt helemaal koud, foei, we hebben al zo’n tijd op je zitten wachten.” Pieter loopt met gebogen hoofd het huis binnen, wat is hij verdrietig, na alle moeite die hij gedaan heeft moet hij nu zijn boompje buiten laten staan. Een paar tranen lopen zomaar langs zijn wangen en vallen op de vloer van de keuken.
Het boompje schrikt zich een hoedje, dat kan niet wáár zijn, hij mag niet naar binnen? Wat is dát nou weer, het zit hem ook allemaal tegen, hij snapt er gewoon helemaal niks meer van. Begrijpen die mensen dan niet hoe mooi hij zou kunnen worden wanneer ze hem binnen zouden laten en ook wat van al dat moois aan zijn takken zouden hangen? Wat denk je zeg, een paar van die mooie glimmende ballen, wat slingers en niet te vergeten van die mooie stralende lichtjes, nou geloof maar dat hij er dan schitterend uit zou zien. Hij zou een glimlach op hun gezichten kunnen toveren en een glans in hun ogen kunnen brengen wanneer hij de kans zou krijgen om in al zijn glorie daarbinnen te stralen! Tjonge, daarnet had hij nog volop voorpret gehad bij de gedachte dat hij nu elk moment op zijn plekje in een heus mensenhuis zou komen te staan, zo’n echt fijn plekje waar hij opviel en iedereen van hem zou kunnen genieten en nu…? Nu staat hij daar, alweer helemaal alleen, in het donker in de koude winterse tuin. Hij laat van narigheid zijn takjes een beetje hangen. Opnieuw voelt hij zich eenzaam, opnieuw is er niemand die hem wil, niemand die naar hem omkijkt. Niemand? Of..?
Boven zit een kleine jongen voor het raam van zijn slaapkamertje, hij drukt zijn neus tegen de koude ruit en probeert naar buiten te kijken, ja hoor, daar staat zijn mooie kerstboompje, zo koud en zo alleen… Met een verdrietig hartje gaat Pieter slapen. Wat Pieter niet weet is dat er boven aan de donkere hemel een maantje zijn licht op de aarde laat schijnen, het maantje heeft plezier, wacht maar Pieter, wacht maar kleine kerstboom, vannacht krijgen jullie een verassing, en langzaam verdwijnt het maantje achter een paar grijze wolken.
Het is kerstmorgen en Pieter wordt langzaam wakker, hij wrijft zich in de ogen en wil zich nog eens heerlijk omdraaien in zijn warme bedje als hij zich ineens met schrik weer alles herinnert wat er de vorige avond is gebeurd. Met één sprong staat hij naast zijn bed en gaat gauw bij het raam kijken hoe het met zijn kerstboompje is. Maar wat is dát? Het heeft gesneeuwd en als hij naar beneden kijkt moet hij een beetje lachen, kijk daar nou dat kerstboompje staan, het is helemaal bedolven onder de sneeuw, zijn takjes zijn nauwelijks nog te zien, alles is wit, en helemaal bovenop zijn piek ligt een dikke sneeuwlaag die hem er doet uitzien als een soort kabouter, het lijkt wel of het boompje een sneeuwmuts op heeft. Pieter vindt het prachtig en snel kleedt hij zich aan en gaat naar beneden. “Oom, tante, kijk eens naar buiten, kijk eens hoe mooi mijn kerstboompje eruitziet…” Oom Wim en tante Ada kijken naar buiten en glimlachen om de kleine Pieter die helemaal opgewonden is omdat zijn boom er nu zo mooi bijstaat. Ze zijn blij dat Pieter niet meer zo verdrietig is, want hoewel ze niet houden van een kerstboom in huis, gunnen ze hun kleine jongen het allerbeste. Ze zeggen Pieter dat het boompje niet weg hoeft maar dat het buiten voor het raam mag blijven staan zodat Pieter er zo vaak naar kan kijken als hij wil. Nou ja, hoewel Pieter het liefste het boompje binnen had gehad kan hij hier toch ook wel blij mee zijn.
Het kerstboompje ziet hoe alles om hem heen wakker wordt, het wordt licht en hij ziet hoe Pieter van achter het venster naar hem kijkt met grote glanzende ogen en hij vraagt zich verwonderd af waarom? Dan ineens ziet hij dat hij er wel vreemd uitziet vandaag, alles is wit, zijn takken, zijn piek, hij is helemaal besneeuwd. Daar had hij niets van gemerkt, hé, wel leuk zo’n witte sneeuwjas. Als het wat later op de ochtend is begint de zon een beetje te schijnen en als de zonnestralen het kleine boompje bereiken begint het te glinsteren, zó prachtig, allemaal kleurtjes. Het boompje bekijkt het met plezier, wat is hij móói! Hij is trots, tjonge kijk hem nou toch, hij heeft niet eens ballen en lichtjes nodig om te stralen. Het boompje voelt zich koninklijk en voor het eerst is hij blij en tevreden met zichzelf en met zijn plekje in deze tuin.
Zo gaat er een dikke week voorbij, elke nacht valt er een beetje sneeuw en Pieter en het boompje genieten van elkaar. Inmiddels is er een nieuw jaar begonnen en alle kerstspullen worden weer zachtjesaan opgeruimd. Op een morgen kijkt het boompje eens naar de buurtuin, wat is dát nou? Nee, dat kan niet! …toch? Ja het lijkt tóch wel of dat één van zijn grote kerstboombroers is die daar door de buurman achteloos naar buiten wordt gegooid. Zou het echt? Maar wat is die óúd geworden in die korte tijd. Hij is bijna kaal, zijn takken hangen treurig naar beneden en hij ziet er uitgedroogd en bruin uit! Het kleine boompje schrikt ervan. Bah, wat naar. Boeh, zou hij er binnenkort óók zo uitzien? In de dagen die volgen ziet hij links en rechts steeds meer van deze bomen langskomen, ze worden aan de stoeprand gezet en meegenomen en angstig wacht hij tot het zijn beurt zal zijn om weggegooid te worden. Iedere dag bekijkt hij zichzelf om te zien of hij al bruin en kaal wordt, maar nee hoor, hij blijft mooi groen en gezond en hij krijgt weer een beetje hoop dat het met hem niet zo zal aflopen als met zijn grote broers.
Wanneer de kou weer een beetje uit de lucht is staat het boompje nog steeds in de tuin van Pieter, en deze vraagt aan zijn oom of zijn boompje niet mag blijven, “We kunnen hem toch ingraven oom Wim?” vraagt Pieter, “oh plánten bedoel je”, zegt oom Wim. “Ja hoor, dat kunnen we proberen en dan zien we wel of het boompje het zal redden in onze tuin”. Zo gezegd, zo gedaan, samen met zijn oom gaat Pieter aan de slag om het boompje een fijn plaatsje te geven in hun tuin. Ze zorgen goed voor het boompje en het boompje voelt zich eigenlijk best prettig daar. Het is net alsof hij precies op dát plekje hoort, hij voelt er zich “thuis”…
Er zijn wat jaren voorbijgegaan en Pieter is opgegroeid tot een volwassen man. Hij woont nog steeds in het huis van zijn oom en tante, maar nu woont hij er met zijn eigen gezinnetje. Zijn oom en tante wonen in een bejaardenhuis en Pieter is inmiddels getrouwd en heeft nu zijn eigen kindertjes, 2 lieve kleine meisjes.
Het boompje is er ook nog, maar ook hij is gegroeid, hij is nu een grote, stevige kerstboom die in de tuin van Pieter op het allerfijnste plekje staat. Heel het jaar door geniet de boom stilletjes van alles wat er in en om hem gebeurt. Ieder jaar opnieuw komen er vogeltjes die hun nestje bouwen in zijn takken, ieder jaar worden daar kleine vogeltjes geboren en dat is toch zo gezellig en mooi. In de zomer spelen de meisjes van Pieter onder de boom, dan zitten ze in zijn schaduw en hebben plezier met z’n tweeën en de boom geniet daarvan. Maar het allermooist is de boom als het weer kerstfeest wordt. Dan hebben alle andere bomen inmiddels hun bladeren verloren en staan er een beetje koud en kaal bij, terwijl de kerstboom juist mooi en groen in al zijn glorie staat te stralen in de grote tuin.
Het is nu ook weer bijna kerstfeest en Pieter staat samen met zijn meisjes voor het raam en kijkt naar zijn kerstboom. Hij neemt de kinderen mee naar de bank en zet op elke knie een meisje en begint te vertellen. Hij vertelt het verhaal van het kleine kerstboompje aan de meisjes en de meisjes luisteren aandachtig naar wat papa hun vertelt en als het verhaal uit is, zitten er twee kleine meisjes voor het raam, met glanzende oogjes en platgedrukte neusjes. Ze vinden het prachtig dat papa’s kleine boompje nu zó mooi en groot is geworden. En de boom…? hij geniet, met volle teugen, hij is de gelukkigste kerstboom die er bestaat!
* * * * * * *
Tot hier zou het een kinderverhaaltje kunnen zijn, maar ook voor ons, volwassenen zit er wel een moraal aan dit verhaal. Soms kunnen wij ons voelen zoals dat kleine kerstboompje, we kijken om ons heen en zien hoe het anderen vergaat, terwijl we zelf, voor ons gevoel, toch wat achterblijven, en we kunnen ons daarbij best weleens klein en eenzaam voelen. Misschien is het ook wel zo dat we op geestelijk gebied een bepaald idee hebben van hoe ons leven eruit zou moeten zien, of hoe het in de toekomst zou moeten worden. En soms denk je éven dat het nú de goeie kant uitgaat, ja, dáár moet ik heen, op die plaats moet ik komen, dát werk is nou juist wat ik graag zou doen. En toch kan het dan allemaal anders lopen dan we gedacht hadden. In plaats van binnen, belanden we in de koude tuin. Maar dan mag dit een les voor ons zijn dat de Here God het allerbeste weet wat voor ons het juiste plekje is, en dat we het aan Hem mogen overlaten waar Hij ons wil plaatsen. En dan zullen we in alle eenvoud tot een zegen mogen zijn voor de mensen om ons heen en weet je, het allergelukkigst ben je júíst op dát plekje waar je door de Here God geplaatst bent, want alleen daar kom je volledig tot je recht.