Ik laat je los
Ik laat je los, ‘k leg je heel aarzelend terug in Gods hand
die hand waaruit ik je ook eenmaal mocht ontvangen.
Ik laat je los, en dat kost onnoemelijk veel pijn
ik laat je los, en daarmee ََk heel mijn hunk’ring, mijn verlangen.
Jij bent de rots, die vastheid brengt in mijn bestaan
en zonder jou ben ik zo bang om weg te zinken,
maar ik weet ook dat ik je écht moet laten gaan
en blind’lings moet vertrouwen dat God mij niet laat verdrinken.
Ik laat je los en ik weet eigenlijk niet goed
of ik ’t gevecht nou heb gewonnen of verloren,
ik blijf met lege handen achter, ik ben koud
‘k kan niet meer voelen, niet meer zien en niet meer horen.
Heer… Ik laat los, maar aan U grijp ik mij vast
ook al voel ik mij nu verdwaald en diep verslagen,
ik voel mij zwak en er is niets dat ‘k nog begrijp
Heer, ‘k roep tot U, wilt U mij toch dit stukje dragen..?
Als ‘k om mij heen kijk zie ik nergens nog een licht
dan is het zwart, zo donker heb ik ’t nooit ervaren,
‘k schuil bij U weg, ik sluit mijn ogen heel bewust
in mijn hart is angst, ‘k verberg mijn gezicht Heer, in Uw haren.
‘k geef mijn geliefde nu rechtstreeks terug aan U
en ik toon U mijn bevende handen, schoon en leeg Heer,
met in mijn hart een roep, een schreeuw, een vraag, een wens
of U ze vult met wat van U is… Telkens weer…
en of U overvloedig zegent, mijn allerliefste mens.