Geraakt in ieder opzicht.
Vurig verwachtte ik de Here; toen nijgde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep, Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogen velen het zien en vrezen, en op de Here vertrouwen. Psalm 40:2-4.
Dit is zo’n prachtige Psalm, een Psalm waar zoveel inzit, een Psalm die mij in ieder opzicht raakt. Als je deze eerste verzen van deze Psalm leest, een Psalm van David, dan zou je daaruit kunnen concluderen dat dit een dank aan God is, een uitspreken van de dank naar Hem toe, omdat David waarschijnlijk wel weer één of andere uitredding heeft ervaren. Een wonder heeft beleefd. Zoals hij dat zo dikwijls mocht ervaren.
Vers 5-6 : Welzalig de man, die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen. Talrijk hebt Gij gemaakt, o Here, mijn God, Uw wonderen en Uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermelden en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen.
Hier gaat hij verder, en dan vertelt hij eigenlijk dat hij heeft ervaren hoe goed het is om je vertrouwen op de Here te stellen en niet op mensen. Dat het niet goed is om je te “wenden” dus “toe te keren” naar trotse, hoogmoedige mensen, omdat zij oplossingen en uitreddingen van zichzelf verwachten en niet van de Here. Ook is het niet goed om leugens te gebruiken en je op die manier ergens uit te willen redden. Hij vertelt dat God Zich bedient van wonderen, en dat er zóveel manieren zijn om Zijn uitredding te mogen ervaren. Teveel zelfs op op te noemen.
Vers 7-11 : In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, Gij hebt mij geopende oren gegeven, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. Ik verkondig de blijde mare van Uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, Here, Gij weet het. Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van Uw trouw en Uw heil spreek ik, Uw goedertierenheid en Uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente.
Gehoorzaamheid is beter dan slachtoffers, zo staat het geschreven in Samuël. David zegt hier dat hij zich bewust is van het feit dat God niet vraagt om onze offers, maar dat Hij absolute gehoorzaamheid wenst. “Gij hebt mij geopende oren gegeven” met andere woorden, U wilt dat ik zal “luisteren” en “doen”, en hij spreekt het verlangen uit óm Gods wil te doen, een getuigenis in de hemelse gewesten. Hij is iemand die de grote daden Gods verkondigt, hij houdt het niet allemaal stilletjes voor zich, maar hij “spreekt” van Gods trouw en heil. In de Openbaring kunnen we lezen dat dát hetgeen is dat tot overwinning leidt. “Het bloed van het lam, én het woord van ons getuigenis”. De Here Jezus was nog niet gekomen, maar dat weerhield David er niet van om overal een getuigenis ter ere van God te geven.
Vers 12 : Gij, Here, onthoud mij Uw erbarming niet; Uw goedertierenheid en Uw waarheid mogen mij bestendig bewaren.
Dan denk je dat die hele Psalm een overwinningslied is, en hier vraagt David of God toch Zijn ontferming over zijn leven wil geven. Want hier kom je er achter dat hij middenin de ellende zit. En wat hij doet is, zich eerdere wonderen en overwinningen in gedachten brengen en die uitspreken als een getuigenis in de hemelse gewesten, maar óók ter bemoediging van hemzelf.
Vers 13-17 : Want rampen omgeven mij, zonder getal; mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald, ik kan ze niet overzien; zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart is mij ontzonken. Het behage U, Here, mij te redden; Here, haast U mij ter hulpe. Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden, wie mij het leven zoeken te benemen; terugdeinzen en te schande worden, wie mijn onheil begeren. Laten verstommen van schaamte, wie over mij roepen: Ha, ha! Laten in U jubelen en zich verheugen allen die U zoeken; laten wie Uw heil liefhebben, bestendig zeggen: De Here is groot!
Rampen zonder getal, daardoor wordt David omgeven, en eerder zei hij dat de wonderen van God te talrijk waren om op te noemen. Als een positieve belijdenis, als een waarheid van God die hij tegenover de leugens van satan stelt. Hij proclameert Gods overwinning over zijn leven. Tegelijkertijd is het hem zó benauwd dat hij de Here vraagt om Zich te “haasten”. En hij zoekt medestanders, mensen die zich voor hem en mét hem in de strijd willen begeven. “Laten wie Uw heil liefhebben, bestendig zeggen: De Here is groot”. Met andere woorden, kom en prijst tezamen met mij de grote naam des Heren en help mij om zo, samen, de overwinning te behalen. God heeft ons, mensen, aan elkaar gegeven om elkaar te steunen en te helpen.
Vers 18 : Al ben ik ellendig en arm, de Here gedenkt mijner. Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder; o, mijn God, vertoef niet.
Op dezelfde manier als hij begon, eindigt hij, positief en met een absoluut woord van vertrouwen ten opzichte van de Here God. Een Psalm om over na te denken en van te leren.
U Here, bent zo groot en goed
U bent mijn kracht, mijn leven.
En al lijkt de vijand nóg zo sterk
U heeft mij hoop gegeven.
Uw wonderen zijn talrijk Heer
en niets is U te groot,
U bent en blijft mijn toevlucht
en U redt uit álle nood.