De ring… 2
2.
Als Menno nog maar net beneden is wordt er aan het achterraam geklopt. Menno ziet het vrolijke gezicht van zijn vriendelijke buurvrouw. Jetteke is nog jong, zo’n jaar of 35 schat hij haar. Ze is getrouwd met Freddy en samen hebben ze 2 kleine meisjes van 6 en 8 jaar, Mandy en Joy. Het zijn ontzettend lieve buurtjes en Menno en Desi hebben heel veel steun aan hen gehad in de afgelopen jaren. En ook nu nog, nu Desi er niet meer is, is het Jetteke die zich over buurman Menno ontfermt. “Goedemorgen buurman” zegt Jetteke als hij de deur voor haar heeft geopend. “Ik kom u alvast wat lekkere kippensoep brengen voor vanmiddag. Ik heb ze net gekookt en ze is heerlijk. Het zal u goed doen! Hoe is het vandaag, gaat het een beetje?” Jetteke vraagt het tegen beter weten in want ze heeft allang gezien dat het helemaal niet goed gaat met Menno, eerlijk gezegd maakt ze zich grote zorgen over hem. Het verlies van zijn vrouw heeft hem heel hard aangepakt en Jetteke en Freddy proberen met alles wat in hun macht ligt deze man te helpen. Menno zucht moeilijk, hij wil niet almaar klagen als Jetteke komt en dapper produceert hij een klein glimlachje als hij zegt: “ach buurvrouw, het is niet gemakkelijk maar ja, je moet verder hè?” Jetteke kijkt hem warm aan en zegt: “buurman, voor mij hoeft u zich niet groot te houden hoor, ik begrijp best dat heel uw leven op de kop staat nu en dat het verschrikkelijk moeilijk is om zomaar door te gaan. Het is immers niet niks? U was al zo lang samen en nu uw lieve vrouw is overleden is het logisch dat u niet zomaar “verder” kunt en dat mag u gerust laten merken”. Ook nu er een nieuw jaar voor u ligt kan ik begrijpen dat dat heel erg moeilijk is en wil ik u zeggen dat wij altijd voor u klaar staan om u, waarmee dan ook, te helpen. Dankbaar kijkt Menno Jetteke aan, het doet hem goed dat ze dit zegt en dat ze begrijpt dat het eigenlijk allemaal helemaal niet gaat. Ja, om hem heen gaat alles door maar voor hem is het alsof de tijd stil staat, alsof hij niet verder leven kán. Hij kan er niet toe komen om de dingen te doen die hij normaal altijd deed. Hij was degene die de laatste jaren het ontbijt voor hemzelf en Desi klaar maakte. Hij zette wat later op de ochtend gezellig een bakje koffie, zorgde voor de boodschappen en kookte ‘s avonds het eten. Voor de verzorging van Desi kwamen er mensen van de wijkverpleging en ook voor het huishouden kwam er 1 x in de week een aardige dame, Marion. Zij was al een aantal jaren de vaste hulp van Menno en Desi en had ook alles rondom de ziekte en het overlijden van Desi meegekregen. Ook nu nog komt ze iedere week om zijn huisje schoon te houden, een trouwe, meelevende vrouw.
Menno kijkt Jetteke aan, even waren al deze gedachten door zijn hoofd gegaan en tegelijk met deze gedachten beseft hij dat er mensen zijn die om hem geven, die hem willen helpen en Jetteke is er daar zéker één van. “Bedankt voor de soep Jetje” soms noemt hij haar liefdevol bij deze naam, “ik zal er zeker van genieten strakjes. Ach weet je, het is me vaak allemaal teveel moeite om zomaar alleen voor mezelf eten klaar te maken. Voor Desi deed ik het altijd met veel liefde maar het lijkt wel alsof ik overal te moe voor ben”. Jetteke knikt begrijpend. “Het heeft tijd nodig buurman, ik begrijp dat best, gun uzelf maar de rust en de tijd om alles een klein beetje te laten bezinken. En u weet het, als we u ook maar érgens mee kunnen helpen dan willen we dat heel graag doen”. Menno knikt dankbaar en pakt even de hand van Jetteke. “Jullie zijn goud waard, wat bof ik dat jullie mijn buren zijn!”. Jetteke kleurt ervan, ze zegt dat ze het pannetje van de soep wel weer op komt halen en gaat dan via de achterdeur terug naar haar eigen huis.