29 januari 2008
Onze vroegere voorganger was iemand die met de grootste liefde iedereen in zijn armen kon nemen. Mensen waar een ander vies van zou zijn, kuste hij en sloeg zijn armen er omheen. Zo was er ook een vrouw die hij regelmatig tegenkwam, en deze vrouw had kleding die met spelden aan elkaar hing, en ze zat onder de vlooien. Maar voor onze voorganger geen probleem, als hij haar zag dan was hij eerlijk verheugd haar te zien en omhelsde haar met alle liefde die in hem was. Ook had hij in zijn huis altijd de meest vreemde en onsmakelijke figuren rondlopen. En eerlijk gezegd heb ik daar, samen met zijn kinderen, best weleens grapjes over gemaakt vroeger (35 jr. geleden alweer). Maar als ik er nu aan terugdenk, dan denk ik, wat bijzonder was deze man. En wát een weldaad moet het geweest zijn voor deze “verschoppelingen”, aldoor uitgelachen of uitgestoten, door andere mensen. Zo’n vrouw werd op een afstand gehouden, want stel je voor dat wij óók vlooien krijgen. Deze man had ware liefde voor de mensen, en wat hij deed was genezing brengen in de harten van deze mensen. En vlooien? Ik heb nooit gehoord dat hij zelf vlooien heeft gekregen. Hij handelde en wandelde zoals de Here Jezus het óók gedaan had. Dat is nog eens heel wat anders hè?
In Handelingen staat een verhaal over Petrus en Johannes, zij zien een verlamde zitten die aan het bedelen is en dan vraagt hij hen om een aalmoes. Dan staat er inHand.3:6-9 : Maar Petrus zeide: Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel! En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels stevig, en hij sprong op en stond en liep heen en weer en hij ging met hen de tempel binnen, lopende en springende en God lovende.
Misschien ligt hier wel de sleutel van het hele verhaal, in dit stukje. Petrus zegt tegen deze verlamde: “Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u“.Je kunt niet geven wat je niet hebt. En heel vaak zie ik het ook gebeuren dat de één de ander probeert te helpen door bepaalde teksten of wijsheden die eigenlijk niets doen, wat enkel en alleen komt doordat de “gever” er zélf totaal niets mee heeft. Ben je depressief? Nou, ga God maar grootmaken, dát helpt hoor. Ben je verdrietig? God zal de tranen wel van je ogen afwissen. Ben je boos? oh, dat mag je bést tegen God zeggen hoor, doe maar, dat lucht op. Je moet dit en dat en weet ik veel. Zóveel goede raad en heus ook goedbedoeld, maar té vaak (gelukkig niet altijd hoor) zijn het slechts loze, lege woorden omdat degene die ze uitspreekt er zelf nog nooit iets mee gedaan heeft.
Wat de Here Jezus deed, wat onze voorganger deed, wat Petrus deed, was: die ander “aanraken” zij gaven vanuit hún hart, tot in het hart van die ander. Laten we toch teruggaan en zien waar we de boel verloren hebben. Want dat is wat er gebeurd is, we hebben verloren wat we hadden en dat moeten we eerst terug zien te krijgen en pas dán kunnen we uitdelen, pas dán kunnen we zeggen: “Wat ik heb, dat geef ik jou”. Pure liefde dát is wat we nodig hebben, dát is wat we uit moeten en mogen delen en dát is wat mensenharten aanraakt en genezing brengt. Die ander helpen om op te staan, ervoor zorgen dat zijn voeten en enkels vast worden, omdat wij zijn handen vastpakken en hem steun geven. Laten wij eerst zelf zo dicht bij de Here God komen, dat we zélf aangeraakt worden door Hem, en dan zullen wij werkelijk in staat zijn om die liefde verder te geven.
Heer raak mij met Uw liefde aan
doe haar in mij herleven,
zodat ik dan vanúít mijn hart
die ánder óók kan geven.
Ik wil ze in mijn armen nemen
de bedelaar, of degene die viel,
zodat Uw liefde vóélbaar is
tot in ’t diepste van hun ziel.